Lees hier deel 1 van de vierluik De Schreeuw

 

DEEL 2

 

 

HOOFDSTUK 3 – ROEPEN IN DE WOESTIJN

 

De twee vrienden staan met hun fiets in de woestijn. Onno Zel is enthousiast. Hij voelt de energie tot in zijn nieren. Nu moest het gebeuren. Van nature is Ray Alist wat gereserveerder. Als hij geen kat in de boom ziet, beeldt hij er wel zich eentje in.

Soms ergert Ray zich aan Onno, andersom nooit.

‘Doneer nu!’, roept Onno als een bezetene. En hij fietst. Hij fietst tegen de zandklippen op die hem doen denken aan de duinen van Renesse.

Onno kan zijn geluk niet op. Voor dieper onderzoek naar kanker is geld, heel veel geld, nodig. Niet eenmalig! Nee. Zijn strijd, hun strijd, is er eentje van de lange adem en als er iemand een lange adem heeft, dan is het Onno Zel wel.

Ray Alist glimlacht om zijn boezemvriend. Onno’s naïviteit werkt inspirerend, dat kan hij niet ontkennen. Niet alles hoeft immers langs de lat van de ratio gelegd te worden en sowieso is zijn strijd, hun strijd, tegen kanker zinvol.

Feit.

Alleen vraagt Ray zich af zij hier nu precies doen. Roepen in de woestijn… wordt daar de strijd (mee) gewonnen?

Ondertussen zet zijn vriend Onno Zel zijn kruistocht tegen kanker onvermoeibaar door. Hij roept, hij fietst, hij probeert mensen achter zich te scharen.

Het doet Ray denken aan Don Quichot.

In de schaduw van een cactus rusten de vrienden uit. Onno drinkt uit zijn bidon. Hij tast in zijn wielershirt naar zijn geldbuidel om de donaties te tellen. Het is rampzalig weinig. De moed zakt zelfs in Onno’s schoenen.

Het gaat Ray Alist aan het hart.

‘We moeten niet langer roepen in de woestijn’, oppert hij, ‘nog één schreeuw en dan stoppen we in de eerste stad die we tegenkomen. Daar zullen we worden gehoord.’

Onno Zel weet dat Ray Alist gelijk heeft en balt zijn vuisten.

Dan zet hij zijn handen aan zijn opengesperde mond… hij wacht een moment en laat dan een oorverdovende schreeuw horen die zelfs Ray Alist doet beven. 

Opdat zij gehoord worden.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 – DE VERDEDIGING VAN ALPE D’HUEZ


(Bocht 21 tot en met Bocht 16)

 

De eerste vijf bochten van Alpe d’Huez zijn een martelgang. De wereld bestaat uit het dal (nu al ver beneden ons), de grimmige rotswanden die nauwelijks begroeiing toestaan en het grauwe asfalt dat tergend aan ons voorbij trekt. Het gaat centimeter voor centimeter. Het asfalt slurpt het rubber van onze voorbandjes op. Millimeter voor millimeter.

‘Zou tof zijn als we sam…’, zeg ik tegen Smillie zodra we de venijnige pijn van de eerste stijgingsmeters in onze pezen gewaarworden. Hij zegt niets, schakelt bij, laat mij zijn fraaie kont zien en weg is-ie. Pas tijdens de vijfde beklimming zullen we elkaar weer zien.

Ik fiets met Ed de Slopert, Knuffelbeer Mark en fucking held Danny.

Bij bocht 21 staat gewoontetrouw het KWF geposteerd. Knalrode poloshirts onder knalrode parasols. Zij lachen, zij dansen. Ondanks de ziekte, dankzij het leven. De hele dag al. Ieder jaar weer. Alles is van voorbijgaande aard, behalve de helden van het KWF in bocht 21.

Het is ochtend, middag en namiddag ineen.

En we worden aangemoedigd.

De naam Michel Westerduin wordt geroepen. En Gerben Langstraat. Rory Lems. Wesley Lems. Vier Rotterdammers. Van vlees en bloed. Zwemmend in het diepe. Potige gasten, werkzaam in de Rotterdamse haven. Begin jij te lullen, beginnen zij te poetsen. Zwijgzame boys. Geen gelul. Drop een paar roestvrijstalen opslagtanks bij hen voor de voordeur en ze verschepen ze zonder te blikken of te blozen naar Zuid-Polynesië.

Voor de duvel nog niet bang. Wie ben je dan?

Maar  hier fietsen ze. En worden ze aangemoedigd. Ze worden gezien. Ze worden gehoord.

Een voor een.

‘Ik ga door totdat iets in mijn lichaam hapert’, zo liet Rory weten tijdens de teampresentatie gisteren in hotel Au Chamois d’Or. Hij droeg een baseballpetje. Rory is van oorsprong voetballer. Voetballers fietsen met hun knieën wat naar buiten. Rory stopt pas als iets hapert. Zo’n iemand verdient een biertje. Twee. Onmetelijk veel bier en morgen gezond weer op, want dan moet een cilinder van buitenaardse proporties in een 40 foot Flatrack Highcube worden vervoerd naar een booreiland in Lake Michigan.

En het gaat hoger. En dieper.

De afstand tussen bocht 21 en 20 is belachelijk lang. Nog langer dan de files op de ring van Antwerpen. Gerben weet niet of hij mag grijnzen. Zijn grimas is nu al legendarisch. Ook Wesley zwoegt. Hij ruikt het zweet van zijn broer. Op de Alpe worden bloedbroeders zweetbroeders. Geen eerlijkere lucht dan zweetlucht.

Wat is dit?

Waar zijn we?

Bocht 19, mannen. En geen verlichting. Vergeet het maar. Elf procent. Stukkie tien. Dan weer elf. De mannen zwijgen, terwijl de vloek is toegestaan.

Twijfel is een slechtere raadgever dan angst, daarom verstoppen we de twijfel het liefst. Ga ik de top wel halen? Voel ik al ergens pijn? En hoe verhoudt míjn pijn zich tot de pijn van een kankerpatiënt?

Mogen wij twijfelen als wij de Alpe beklimmen? Als wij campagne voeren? Als wij onze strijd uit willen schreeuwen, in de wetenschap dat een kankerpatiënt iedere minuut van de dag in angst en twijfel moet leven?

Volgens Kierkegaard kan de mens juist in de vertwijfeling een plek betreden waar alles oneindig verandert. Laten we ons in bocht 18 toch aan díe gedachte vastklampen.

Niet Vingegaard, maar Kierkegaard in het geel!

In diezelfde bocht 18 fietst ook Bas Baks. Daar! Daar fietst hij! Ook Bas fietst voor zijn wijlen collega Vincent. Maar ook voor Herman. Zijn vriend. Waarmee hij fietstochten maakte in Limburg en in Barneveld. Herman kijkt over zijn schouder mee. Bas heeft geen woorden voor zijn verdriet, noch voor het ellendige stuk tussen bocht 18 en 17. Bas heeft alleen oog voor de weg die hem sleept naar Bocht 17.

Slepen is de mooiste vorm van fietsen.

Eindelijk is daar Bocht 16. Het is de vroege ochtend, het is de namiddag, het is de zonopkomst, het is de zonsondergang. De schaduwen zijn scherp, zwart en lang en in iedere schaduw herkennen we de geesten van onze dierbaren die we zo missen. Het is koud, regenachtig en benauwd tegelijk. Het miezert, het feest, het danst, het zwaait en het schreeuwt in bocht 16.

We mogen er zijn.

Onder andere Jeroen Haket. Hij fietst met startnummer 3879. Hij is een Rotterdam Fund Racer met Haags bloed. Jeroen fietst met een glimlach. En met een zonneklep op zijn helm. Het geeft hem iets van Sjors & Sjimmie en de Rebellenclub waar ik ook bij zou willen horen. Jeroen heeft mijn 06 als de tijd rijp is voor nieuwe leden.

Virginia heeft zijn knie ingetaped.

‘Gaat best lekker’, zegt Jeroen, ‘behalve die knie dan.’

Jeroens ouders zijn ook aanwezig op de Alpe. Zijn vader heeft een mooi Haags accent. Nooit verbergen zoiets. Integendeel.

Ik pak geen spons aan in Bocht 16. Mark wel. Ed de Slopert ook. Hun knokkels zien wit als zij de sponzen boven hun helmen uitknijpen. Muziek klinkt. Laat de zon in je hart. Al is het een gigantisch kutnummer dat de hele dag als kauwgom onder je schoen in je kop blijft plakken, toch doet de tekst iets met me. Omdat ie klopt. Je moet de zon in je hart toelaten, al was het maar om de sloopkogel van het leven geen blijvende schade aan te laten richten.

En daar. Tussen de verweesde sponzen van bocht 16 wandelen Julienne en Nine. Ze hebben elkaars hand vast. Een jonge moeder en een dochter. Zij passeerden zo-even in bocht 17 de foto van hun schoonmoeder c.q. oma Lisette. Hand in hand vastberaden.

En ik?

Ik schreeuw door mijn dicht geslipte huig heen. Binnensmonds. Zodat iedereen het kan horen.

 

 

FOTOGALERIJ

 

 

Thomas, Ger en Haagse Jeroen

 

 

Fotogalerij (klik op een foto voor een vergroting)

 

 

 

 

 

Lees hier deel 3 van de vierluik De Schreeuw

Lees hier deel 4 van de vierluik De Schreeuw

 

 

Lees in de serie Alpe d’HuZes 2023 ook:

We Are One

Talk d’HuZes 

Alpe d’HuZes op Alpe d’Huez

Alpe du Massage 

Wij Zijn Eén

 

 

 

-