[Profielfoto Marieke Odekerken]

 

“To dream is not enough
You have to fullfill your dream.”
– Paolo Coelho

 

***

 

In dit dagboek Jongensdroom houd ik alle ervaringen bij voorafgaand aan de lancering van mijn debuutroman De Sleutelmaker die op 16 december 2020 plaatsvond (ik heb nog wat boeken op voorraad, stuur mij een berichtje bij interesse). Tevens duik ik het verleden in en zoek ik naar de diverse inspiratiebronnen en gebeurtenissen die mij tot het schrijven hebben aangezet. . 

Wil je het dagboek vanaf het begin lezen? Klik dan hier

Veel leesplezier toegewenst.

 

De Synopsis:
“Ik moet alles kunnen geloven om te kunnen fantaseren.”
Antiheld Olivier van Meegeren wordt door zijn jeugdvriend Samuel Groen opgezadeld met een dilemma dat hem zijn hele leven zal achtervolgen: “…stel je toch eens voor dat je een heel leven lang nooit achter je talent bent gekomen.” De Sleutelmaker is een absurde tragikomedie die de uiteindelijke levensvraag oproept, en wellicht beantwoordt, wat het verschil is tussen een waarheid en de waarheid.

Marco Hendriks Bio:
Eigen-zinnig schrijver Marco Hendriks (1969, Rotterdam), alias De Spookrijder, schrijft levensverhalen, blogs, gedichten en boeken vanuit een diepe betrokkenheid met mens en omgeving. Bevlogenheid, rauwheid, humor, melancholie, ontroering, verwondering en een levendige fantasie kenmerken de compromisloze schrijfstijl van zijn fictie en non-fictie, waarbij diepgang het steeds weer moet opnemen tegen de zelfspot. Zijn eerste officiële uitgave verscheen in 2019 met het kindervoorleesboek Aapje Papillon, dat hij schreef ten behoeve van het KWF.

ISBN: 978-90-830021-49
Boekverkoop:
http://bit.ly/desleutelmaker

Uitgeverij: http://adoremi.nl
Website Roel Kyvelos http://roelkyvelos.com
Blog Marco Hendriks: http://Spookrijden.nu
Website Marco Hendriks: http://despookrijder.nl

BEKIJK HIER ALLE BOEKTRAILERTS (het dagboek begint onder de serie boektrailerts):

Camera & Edit Roel Kyvelos

 

 

 

 

 

 

 

“De Complotpraktijk” – een korte film over de overhandiging van het eerste exemplaar van De Sleutelmaker:

 

De afsluitende film “Behind the Book”:

 

***

FOTOGALERIJ

 

Bij het niet door kunnen laten gaan van een boekpresentatie hadden Anita en ik besloten om de boeken aan alle genodigden persoonlijk te overhandigen. Iedereen kreeg dezelfde boodschap mee: met minimaal één glimlach per hoofdstuk ben ik tevreden. Dit is de fotoreportage in chronologische volgorde van De Sleutelmaker on Tour!

-Klik op een afbeelding voor een vergroting-

 

De Sleutelmaker belandde al in vele huiskamers en de eerste reacties waren hartverwarmend. Hieronder de foto’s van de lezers. Heb je zelf nog een gerse foto van De Sleutelmaker of daaraan gerelateerd? Dan wordt ie natuurlijk opgenomen in deze eregalerij!

-Klik op een afbeelding voor een vergroting-

 

Lees hier de recensie van boekrecensente annex literair agent Hanneke Tinor-Centi d.d. 5 juli 2021.

***

 

BEGIN DAGBOEK

 


Ergens, ooit, eens, toen

‘Ik weet wat ik wil, mama. Maar ik weet niet hoe. Het is teveel.’

 

Donderdag 18 juni 2020, 10:23u

Er zijn 18.408 dagen voor nodig geweest. 18.408 Dagen zijn ruim 2.635 weken, 606 maanden en 50 en een half levensjaren.

Zo lang moest het dus duren alvorens ik, gesteund door vrouw en kinderen, een mail stuur aan Mary, eigenaresse van Adoremi Uitgeverij, waarin ik schrijf dat ik een roman heb geschreven. Of ze het manuscript wil lezen. Maar dat je het ook kunt voorstellen dat ze het niet wil lezen.

 

Donderdag 18 juni 2020, 11:34u

Mary heeft mijn mailtje beantwoord. Ik zet de muziek uit.

‘Aniet! Mary heeft geantwoord!’

‘En?’, roept Anita vanuit de keuken.

‘Weet ik niet. Lees jij maar.’

‘Jij ook altijd.’

Ze zit achter de laptop. Ik doe alsof ik in de keuken koffie zet. In realiteit zet ik de muziek harder om Anita’s antwoord niet te hoeven horen. One teleurstelling a day keeps the doctor away.

‘En?’, vraag ik nu op mijn beurt.

‘Mar, ze wil het manuscript lezen. Een hoofdstuk althans. Stap één! Gefeliciteerd.’

 

Donderdag 18 op vrijdag 19 juni 2020, ergens in de nacht

Ik kan niet slapen. Natuurlijk niet. Ik heb de eerste twee hoofdstukken gemaild naar Mary. Daarna herlas ik die hoofdstukken door de ogen van Mary. Lachten de ogen? Waren de ogen benieuwd naar de volgende pagina? Was het voor Mary de pageturner die het boek moet zijn (de enige pretentie die ik mijn boek toesta te hebben)? Nee natuurlijk niet. Het wordt niets. Helemaal niets. Want het ís niets. Alles wat ooit iets was, is sowieso gedoemd om niets te worden. Komt door mijn brein dat in staat is alles kapot te analyseren. Totdat er niets meer van de oorspronkelijkheid overblijft. Weg spontaniteit. Je verhaal is niet goed genoeg. Jij bent niet goed genoeg.

Pageturner… lik toch m’n reet luldebehanger.

 

Vrijdag 19 juni 2020, 10:49u

Mary heeft me weer gemaild, maar ik durf de mail wederom niet te openen. Anita is er niet. Bloedprikken. Ergens in de buurt. Ze had al lang terug moeten zijn. Hoe kan iemand van mij verlangen een mail te openen waar mijn leven van afhangt?

Wat heb je te verliezen, hadden Anita en de kinderen me gevraagd.

Alles, had ik naar waarheid moeten antwoorden, maar dat zei je natuurlijk niet. Nee lekker die relativeringskaart uitspelen. Op veilig.

Dat gaat er door het hoofd van een man die zich weigert schrijver te noemen, omdat je pas schrijver bent als je naam verschijnt bij een zoekopdracht bij Boldotcom. Deze man, deze luldebehanger, deze gediplomeerd Boerenlul van Zuid, heeft nu niet de moed om een mailtje te openen.

Maar het moet. Want Anita is er niet.

Waarom moest Anita trouwens bloedprikken? En had dat niet kunnen wachten?

 

Zaterdag 20 juni 2020, 9:02u

Ik heb het volledige manuscript naar Mary gemaild. Ze was benieuwd naar het vervolg. De rest van de mail las ik gisteren in fases.

‘Stap twee Mar!’, zei Anita tijdens het eten dat me matig smaakte.

‘Na stap drie houdt alles op. Het wordt niets.’

‘Gezellig ben jij. Je bent nu zó dichtbij je jongensdroom. Dit heb je zó graag gewild. Dit verhaal, jóuw verhaal, zat al vier jaar in je hoofd. Je hebt er zó hard aan gewerkt.’

‘Aniet, geloof me nou. Het wordt niets, want het is niets.’

‘Alex twijfelt ook altijd. Dat weet je. Zo vaak over gehad. En al je andere voorbeelden ook. Bob. Bruce. Ook nooit tevreden. Hebben zij dus ook. Geeft dus helemaal niet. Doe nou ’s gezellig. Waarom vier jij nooit? Dit wilde je zó graag. Dit was je jongensdroom.’

‘Met dergelijke grootheden mag je me niet vergelijken.’

‘Het gaat om je jongensdroom. Die staat los van populariteit.’

 

Ergens diezelfde week, ‘s nachts

Het klopt. Aniet heeft gelijk. Je eigen roman. Dat was en is je jongensdroom. Mary heeft het manuscript gelezen, ze zoekt nu naar woorden hoe ze de pijn kan verzachten. De vergrotende trap van pijn is de teleurstelling. De overtreffende trap van pijn is de vernedering.

Dat is trouwens wel het grote voordeel van het niets. Niets is minder dan brandhout: het is het as van brandhout.

 

Zondag 28 juni 2020, 14:20u

We zijn op visite bij Fabienne en Jeremy die gezamenlijk hun verjaardagen vieren.

Mijn iPhone gaat af. Het is een mailtje van Mary. Er is geen mooiere voornaam dan Mary, de eerste afgeleide van de Heilige Maagd Maria. Ik verplicht mijzelf de mail te openen, zoals je ook een pleister er in één keer moet aftrekken. Hoe sneller de bittere pil is doorgeslikt, hoe zoeter de wijn zal smaken. Ik ga het op een zuipen zetten, de kater zal morgenochtend dubbel in kracht en zwaar verdiend zijn.

De gesprekken gaan over Corona. Mondkapjes.

Vlug lees ik de mail van Mary.

Ze gaat het uitgeven!

Ik kan wel janken.

 

Zondag 28 juni 2020, 15:03u

‘Als jij het niet doet, doe ik het’, sist Anita geïrriteerd. Ik heb haar het mailtje laten lezen.

‘Geweldig!’, had Anita met tranen in haar ogen gezegd. Haar zoektocht naar blijdschap in mijn ogen was kort en vergeefs geweest. Anita’s leven aan mijn zijde valt lang niet mee. Ik romantiseer graag, maar mijn schrijverij niet. Juist niet. De meest onschuldige verhalen gaan gepaard met gevloek en getier. Het is nooit goed of het deugt niet.

‘Zeg het!’

‘Nee.’

‘Anders doe ik het.’

Ons gefluister wordt steeds luider, totdat Estelle –wie anders- ingrijpt.

‘Hey hallo. Wat is er? Doe ’s gezellig!’

‘Je vader heeft wat te zeggen’, zegt Anita, voor haar doen luid, in ieder geval zó luid dat alle andere gesprekken verstillen.

‘Wat dan?’, vraagt Jeremy bezorgd.

Ik zwijg als het graf. Lafaard. Anita is mijn spreekbuis, zelfs als haar buikspreekpop deug ik niet.

Anita doorbreekt de stilte:

‘Mar z’n boek wordt uitgegeven!’

De huiskamer komt na een korte stilte tot leven. Applaus en Coronaproof-omhelzingen.

Drie keer slikken, tien keer jezelf vervloeken om een echte Hendriks te blijven. Zo eentje die fier overeind blijft, no matter what.

Like a Rolling Stone van Dylan staat op. Ik weet mijzelf te herpakken. Door Bob. How does it feel?

‘Hoe voelt dat nou? Jouw boek wordt uitgegeven!’, roept Anita, ‘dat pakken ze je nooit meer af!’

Pas ’s avonds in bed vraag ik me, rozig van de rode wijn, af wie Anita bedoeld zou kunnen hebben met “ze”. Zou er iemand zijn die mij het boek misgund?

‘Je moet alles niet zo letterlijk nemen’, zegt Anita alsof ze mijn gedachten kan lezen. Hetgeen na een krappe dertig jaar ook zo is.

 

Ergens, ooit, eens, toen

‘Schrijven is als naaktlopen over de Lijnbaan, mama. Ik wil het niet, maar het is alsof het móet. Of het moet niet, maar ik wíl het zo graag. Het is teveel.’

 

De nacht van zondag 12 juli op maandag 13 juli 2020

Tot even voor middernacht heb ik met mijn zus Liliane haar op- en aanmerkingen doorgenomen. Haar notities stonden in haar agenda en op de voor- en achterkant van enveloppen van de KPN.

Mijn zus is, naast mijn moeder, ontegenzeggelijk het meest belezen van onze familie. Ooit zal ze redactrice worden. Of bibliothecaresse. Of gaat ze alsnog Nederlands studeren. Haar feitenkennis is ongeëvenaard, haar Nederlands perfect. Bovendien heeft ze last van goede smaak en vooral dat laatste is nodig voor de afronding van mijn manuscript. Haar mening doet ertoe.

Van de vermoeidheid kregen we de slappe lach. Zoals vroeger, toen we winden lieten in de tentcabine en we wapperden met onze slaapzakken.

 

Dinsdag 14 juli 2020 (9:46u)

We hebben met Mary afgesproken bij het Van der Valk Hotel in Dordrecht.

‘Fijn in het midden tussen Brabant en Rotterdam in’, had Mary gezegd. Een paar dagen geleden had zij het papierwerk opgestuurd. Als we vragen hadden, konden we die bij de afspraak doornemen.

‘Op weg naar je jongensdroom’, zei Anita in de auto waarmee zij onbedoeld de titel voor mijn dagboek in het leven had geroepen.

Mijn jongensdroom begon feitelijk op 16 december 1981 toen ik voor mijn twaalfde verjaardag een schrijfmachine kreeg. Ik was gek op schrijven, maar eigenlijk toch vooral op woorden. Het waren de woorden waarmee ik schriftjes vol schreef. Over Feyenoord, Bennie Wijnstekers was mijn held. Over de Tour, Joop Zoetemelk was mijn held. En over schaatsen, Hilbert van der Duim was mijn held.

Ik was tot mijn elfde gek op woorden. Na mijn twaalfde werd ik echter nog gekker op het geluid van de woorden – dat van de letterarmen van mijn schrijfmachine die ik als mitrailleurvuur op het papier afvuurde. Ratelen moest mijn schrijfmachine, de inhoud van de tekst was van ondergeschikt belang. Aan het eind van de zin klonk een belletje. Dan gaf ik een hengst aan de hendel waardoor de wagen terugschoot en ik door kon tikken. Het was de kunst dat de letterarmen niet verstrikt zouden raken. Dan ging je te snel.

‘We zijn er’, zegt Anita.

In de achteruitkijkspiegel zie ik hoe Mary het trapportaal van het Van der Valk oploopt.

‘Quatorze Juillet! Spookrijden gaan we, kommop!’

 

Dinsdag 14 juli 2020 (10:23u)

Ik heb mijn intro-zegje gedaan. Over mijn liefde voor taal. Voor woorden. Voor het geluid van woorden. Voor schrijven. Hoe het allemaal begon. Schriftjes, woorden, je handschrift uitproberen (lees: dat dat sierlijk-regelmatige van je vader kopiëren), de kletterende letterarmen.

Erg gestructureerd zal het niet geklonken hebben, ben ik bang. Eenmaal op gang laat ik de interpuncties varen en ga ik kopje onder in de overvloed aan uitroeptekens.

Hoe maak ik Mary het feitelijke begin duidelijk?

Die toverachtige goal van Bennie Wijnstekers tegen PSV, die wedstrijd van 13 maart 1982 uiteraard, het stond 1-1, jij in je pyjama op zaterdagavond en toen die pegel van Bennie, en dat je dát moment dus wilde beschrijven, omdat je sportverslaggever wilde worden (nee zóu worden, op zeker), dát moment dus, en dat dát dus niet lukte, waardoor je in paniek raakte omdat je voelde dat je tekortkwam.

‘Vind je dat ook geen goed idee Marco?’, vraagt Mary me.

‘Pardon?’

 

Dinsdag 14 juli 2020 (11:05u)

Gelukkig let Anita beter op dan ik. Haar gesprek met Mary was een schaal die ik zojuist per abuis uit mijn handen heb laten vallen. Mijn aandacht ligt nu in scherven (bibliotheek, boldotcom, ako, omslag, contract, boekprijs, redactrice, factchecking, feestje, decembermaand) overal en nergens. De lijm is zoek en de schade onverzekerbaar.

‘Hoe gaat dat dan precies Mary?’

‘Je moet nu een locatie zoeken voor je boekpublicatie. Redelijk snel ja. Denk aan een kroeg. Een restaurant. Een bedrijfsruimte. Aan de hand dáárvan moeten jullie een gastenlijst samenstellen.’

Het had in eerste instantie iets van een afzwaaier, die goal van Wijnstekers. Wat bezielde hem toen hij zo verwoestend uithaalde? Als twaalfjarige probeerde ik mij te verplaatsen in Bennie’s hoofd en toen… toen ging het vanzelf. Het moment was pure magie. Ik kon mij voor het eerst in mijn leven levensecht inleven in iets, iemand, een moment. Ik lag in bed en voelde -met mijn ogen dicht- hoe ik de bal perfect met buitenkant-rechts raakte. Ik voelde hoe de bal een zweefvlucht maakte en zag hoe de bal in het doel belandde. Ik kon zelfs het geluid van de bal in het net (en diens bolling!) beschrijven.
De beleving was zo intens, zo levensecht, dat ik in bed zelfs kon juichen als Bennie Wijnstekers. Ik deed mijn bureaulampje aan en zette me achter de schrijfmachine. Het kon niet langer wachten. Ik zag één ding over het hoofd: het geluid van het gehamer van de letterarmen. Het was nog voor middernacht, mijn ouders waren uiteraard nog op, maar de bedtijden werden met militair regime in stand gehouden.

‘Wat doe jij nou?’, zei mijn vader met de deurknop nog in zijn hand, ‘doe jij eens héél vlug je licht uit en ga slapen!’

‘Dus… gaan we het zo doen?’, vraagt Mary.

‘Ja is prima’, lieg ik uit het vuistje.

‘OK’, zegt Mary, ‘dan zie ik de definitieve tekst graag vanmiddag of morgenochtend. En dan gaat ie daarna naar de redactrice.’

 

Woensdag 15 juli 2020 (21:16u)

Ik heb de laatste wijzigingen van mijn zus Liliane in de tekst aangebracht. Ze had sowieso aardig wat grammaticale foutjes gevonden, maar haar inhoudelijke suggesties waren voor mij zwaarwegender.

‘Wat vond je het moeilijkst?’, hadden zowel Mary als Liliane gevraagd.

‘De dosering’, luidde mijn antwoord.

Om 21:16u zend ik het gecorrigeerde manuscript naar Mary. Daarna kijk ik naar de foto’s van het ondertekenen van de contracten van gisteren in Hotel Van Der Valk. Daarmee was de trein in gang gezet met Mary en Anita als machinist. Ik ben passagier die alle tussenstations moet dulden zonder uitzicht op het eindstation. Ik overlas de overweldigende reacties op social media met een gelukzalige maar nerveuze glimlach. Zoals je lacht in de achtbaan, wachtend op het moment van ontlading.

‘Je mag vanaf nu niets meer openbaren over je verhaal. Niets. Tegen niemand niet. Niets over het plot, niets over de titel, niets over je hoofdpersonen. Het is belangrijk dat je dat ook laat weten aan de mensen die het gelezen hebben of iets van je boek hebben gehoord.’

Schrijven is als naaktlopen over de Lijnbaan. Je wilt het niet, maar het móet. Het moet niet, maar je wílt het.

Het aller-, allerliefste.

 

Ergens, ooit, eens, toen

‘Ik heb heel mijn leven al het gevoel dat ik met een mijnwerkerslamp op loop, mama. Alleen is de mijnwerkerslamp geen mijnwerkerslamp maar een filmcamera die me verplicht alles te registreren. Het is teveel.’


Vrijdag 31 juli 2020 (14:21u)

Ik ben deze snikhete vrijdagmiddag in gevecht met de Col du Portel als een appje van Mary verschijnt op mijn Apple Watch. Het lijkt me een goed moment om even uit te blazen. Het is bepaald niet steil, het stijgt met zo’n 5 à 6%, maar ik heb het gevoel dat het roetzwarte asfalt me wil opslokken. De wind-mee is zwak en allesbehalve verkoelend, de wind-tegen is hard en even warm en ongewenst als valse lucht na zwaar Aziatisch tafelen.

‘Het geredigeerde script zit in jouw mail, met een toelichting. Laat me weten of je er uitkomt zo.’, appt Mary me, terwijl het zweet me van alle kanten uitbreekt. Dat komt niet alleen vanwege de hitte. Het is vooral de notie dat voor het eerst een “vreemde” het manuscript gelezen heeft.

Ik vervolg mijn strijd met de Col du Portel en bedenk me dat momenten van pure euforie en grenzeloze bravoure zich te vaak te onregelmatig afwisselden met momenten van blinde paniek en angstaanvallen. ’s Morgens ben ik zeker van mijn zaak, ’s middags begint het te knagen, ’s avonds ga ik herschrijven en ’s nachts weet ik zeker dat ik alles ga afblazen. En zo regen de dagen zich al wekenlang aaneen, totdat de weken maanden werden en dit patroon je leven overnam, zoals dat van een soldaat die door vermoeidheid, overmoed en angst het verschil tussen dag en nacht niet langer herkent.

 

Vrijdag 31 juli 2020 (16:01u)

Bij het Lac de Puivert word ik opgewacht door Anita, Estelle en mijn moeder. Mijn hele lichaam trilt en transpireert. Anita helpt me met uitkleden. Alles plakt. Als laatste houdt ze een badlaken om mijn middel zodat ik mijn zwembroek kan aandoen. Ondertussen heb ik al drie blikjes cola en twee nieuw gevulde bidons op, maar het heeft mijn dorst nog niet gestild. Anita heeft een ijskoud blikje Seven-Up voor me geopend terwijl ze speels in mijn blote billen knijpt.

‘Wat ben je onrustig’, glimlacht Anita quasi-mopperend, ‘blijf nou eens staan!’

De onrust wordt niet veroorzaakt door mijn oververhitte lijf, maar door het appje van Mary.

Alleen weet Anita dat nog niet.

‘Pap, kom je zwemmen?’, vraagt Estelle.

 

Vrijdag 31 juli 2020 (16:07u)

Gelukkig is mijn moeder gaan zwemmen met Estelle, maar het haalt mijn schuldgevoel slechts deels weg.

‘Mary heeft geappt.’

‘En?’

‘De redactrice heeft het manuscript gelezen.’

‘Ja? En?’

Het is een herhaling van zetten. Anita is weer eens enthousiaster (en vooral nieuwsgieriger) dan ik. Ik voel me er even schuldig over als mijn weigering om met Estelle te gaan zwemmen (later dit jaar, als het teringweer is, bezoeken zomerse demonen mij in de nacht om mij eraan te herinneren dat ik bedankte voor een zwembeurt met Estelle in het azuurblauwe Lac de Puivert).

‘Wat nou en?’, brom ik.

‘Nou níet zo onaardig doen. Wat zei de redactrice van Mary?’

Voorpret is verplichte kost om korte metten te maken met de onzekerheid, maar tot dusver is de lancering van een debuutroman zo ongrijpbaar als een hap lucht.

‘Weet ik niet. Ze heeft me gemaild.’

‘Ben jij dan niet nieuwsgierig?’

 

Vrijdag 31 juli 2020 (16:22u)

‘Wat is er?’, vraagt Estelle die haar natte zwemhaar in een handdoektulband heeft gevlochten.

‘Je vader weet zich bij voorbaat geen raad met de beoordeling van Mary’s redactrice. Bij voorbaat. Hij heeft het niet eens gelezen! Die eigenwijs heeft weer eens een één of ander principe.’

‘Toen je vader in 1961 afzwaaide bij de marine had hij overal uitstekend of uitmuntend staan. Alleen bij karaktereigenschappen stond recalcitrant.

Ik heb geen idee of mijn moeder dit bedoelde als compliment, vaststelling of als waarschuwing.

 

Vrijdag 31 juli 2020 (18:49u)

“Hi Mary zoals je (misschien?) weet ben ik momenteel op vakantie. Is het OK als ik nadien reageer?”, app ik Mary.

Ik ben uiterst content met deze tactische zet naar voren die me wat extra (bedenk)tijd verschaft.

 

Vrijdag 31 juli 2020 (18:56u)

“Ze heeft er wel heel goede puntjes uitgehaald. Maar 98 % is echt heel goed. Ze vond het een goed verhaal! En ze is heel eerlijk. Haar woorden: ik vond het knap geschreven, prachtig taalgebruik, op het ouderwetse af (houd ik van), wat een meeslepend verhaal. Complimenten!”

Mary had mijn schaakzet dus door. Uiteraard wilde ik niet alleen tijd kopen, ik was ook beducht voor een rechtse directe. Dat wist Mary. Daarom stuurde ze de algehele mening van de redactrice erbij. Om mij gerust te stellen.

Niet alleen Anita kan gedachten lezen. Mary ook al.

 

Dinsdag 4 augustus 2020 (10:06u)

“Toch wel de domeinnaam van je titel van je debuut al geregistreerd?”, appt mijn jeugdvriend Roel Kyvelos mij.

“Geen Idee. Moet dat?”, luidt het typische Marco-antwoord. Klokken. Horen. Klepels. Kwijt.

We lopen door een winkelstraat in hartje Toulouse. Ik besluit Roels vraag door te spelen aan Mary. Zij antwoordt me vrijwel direct. Wat ze precies bedoelt me haar antwoord weet ik niet. We lopen kledingzaak in en uit, mondkapje af en aan. Anita vraagt me om niet steeds op mijn mobiel te kijken en dus stuur ik Roel een voice-memo. We moesten maar eens snel afspreken voor een kop koffie. Daarna appt hij me een krantenartikel over de overleden Maarten Biesheuvel. Kippenvel, ondanks de 35 graden.

 

Zaterdag 8 augustus 2020 (23:20u)

Mary heeft me gemaild. Titel van het mailtje Template Binnenwerk. Mijn hart slaat een paar beurten over en haalt dan de verloren pauzes in door als een malle te gaan slaan. Het .pdje van de eerste 45 pagina’s ziet er verdomd profi uit. Het is allemaal net echt.

‘Doe je je mobieltje uit?’, verzucht de nog niet slapende rug van Anita.

Verdomd. We liggen in bed.

Ik hoor graag hoe je erover denkt.
Groetjes! Mary

…zijn de laatste woorden die ik lees. Een slapeloos nachtje ligt voor ons. De mijnwerkerslamp staat onverminderd aan.

 

Ergens, ooit, eens, toen

‘Ik ben overal bij mama, maar ik ben er nooit echt bij. Ik heb mijzelf opgelegd dat ik moet registreren. Ik weet niet waarom, laat staan dat ik weet voor wie. Het is teveel.’


Woensdag 19 augustus 2020 (9:55u)

Roel is een paar minuten te vroeg. Hij loopt op blauwe badslippers. Op een blauwe spijkerbroek draagt hij een blauw t-shirt. We ellebogen elkaar. Met hem gaat het goed. Met mij gaat het goed. We weten van elkaar dat we niet de waarheid spreken. Althans, niet de volle waarheid.

‘Ik wil filmpjes maken. Voor de lancering. Van jouw boek’, zegt mijn jeugdvriend.

‘Maar je weet nog helemaal niet waar het over gaat.’

‘Klopt. Maar toch wil ik het. Dat voel ik.’

Tot onze spijt luncht hij niet mee. ‘Ik eet maar één keer per dag.’

 

Donderdag 20 augustus 2020 (23:10u)

Ik kan de slaap weer eens niet vatten. Sinds ik op social media kenbaar heb gemaakt dat mijn debuutroman wordt gepubliceerd word ik ongevraagd bestookt met accounts die mij willen leren schrijven.

 

Het geeft te denken. Dat Facebook verbetertips geeft zonder het manuscript te hebben gelezen. Niet dat dat iets uitmaakt. Of Facebook het nu wel of niet heeft gelezen. Ik doe er niets mee. Ik wil mijn onafhankelijke geest vooral onafhankelijk houden. Dat streven is al een hel op zich.

Alle goede bedoelingen van God-mag-weten-wie ten spijt, ik neem niet of nauwelijks tips van derden aan, met mijn eerstelijnsfamilie als de uitzondering die die regel bevestigt. Het is een rotsvast geloof in eigen kunnen dat op niets is gebaseerd. Die tenenkrommende hemeltergende blinde eigenwijsheid zit me vaker dwars dat het me iets oplevert. Het is dan ook allesbehalve stoer bedoeld, maar mijn koppigheid moest bij deze maar eens vastgelegd zijn. Voor het nageslacht. Opa was een ouderwetse eigenwijze eikel. Don’t be like opa.

De eigengereidheid is genetisch verklaarbaar. Mijn dwarse opa had het Spookrijden zo ongeveer uitgevonden, en zijn zoon, mijn vader, zette die lijn onbewust en waarschijnlijk onbedoeld voort. Hij voer dan wel een andere koers dan zijn vader maar de eigenwijsheid (en enkele conservatieve katholieke dogma’s) bleef. Als beenmerg, zo puur. Beiden hielden er overigens een onberispelijk uiterlijk op na. Hun dwarsheid uitte zich bepaald niet in uiterlijk vertoon. Toch waren ze meer punk dan een half veld Pinkpop-publiek bij elkaar. De koppigheid was doel, noch middel. Het wás er gewoon, vaak tegen beter weten in. Een exponent van het derde geslacht, schrijver dezes, verankerde jaren later de genetisch bepaalde eigenwijsheid in het Spookrijdersmanifest dat ooit in een schijtlollige bui tot stand kwam, maar dat stiekem meer waarheden bevat dan mij lief is.

Bijkomend probleem van halsstarrigheid is dan ook de precederende werking die het heeft op het nageslacht. De situatie is zo pijnlijk dat de rollen thans zijn omgedraaid en het mijn dochters zijn die mij confronteren met mijn kortzichtigheid. Ik word touwtyfusteringmoe van mijzelf en dan druk ik me nog eufemistisch uit. Zomaar een gesprek in Huize Hendriks:

‘Je kunt op zijn minst een keertje naar iemand luisteren pap.’

‘Nee. Ik ben al meelevend genoeg.’

‘Gelul.’

‘Juist niet. Ik heb altijd voor alles en iedereen begrip. Omdat iedereen, vanuit zijn of haar standpunt gezien, eigenlijk altijd gelijk heeft. In de kern bedoelt iedereen het goed. Dat meen ik.’

‘Ja? En? Dus?’

‘Ik leef met mensen mee. Hier thuis. Bij mijn vrienden. Je moet altijd en overal schipperen. Rekening houden met. De gulde middenweg bewandelen. Concessies doen. Is ook logisch. Zo werkt het. In de zakenwereld. In de interviews. In de levensverhalen. Maar dit keer niet. Mijn roman is míjn roman. Die is authentiek en 100% van mij.’

‘Sjezus. En als iemand nou goede tips heeft? Waarmee je je boek verbetert. Zonder bijbedoelingen.’

‘Dan is het mijn boek niet meer.’

‘Omdat?’

‘Omdat iemand ánders er dan op is gekomen. En het is míjn boek. Iedereen blijft er van af. Laat staan dat ik een cursus schrijven of iets ga volgen. Ik ben als de dood.’

‘Als de dood waarvoor?’

‘Dat ik net als zij word.’

‘Zij? Wie is zij?’

‘Zij. De rest. Ook al zou het mijn schrijven ten goede komen zijn. Ik wil het niet. Ik doe het niet.’

Ik sluit mijn computer af. Goddank zit er weer een dag op. Maar morgen komt er weer een. Ik heb niet met mijzelf te doen, maar ik moet het met mijzelf doen. Ik heb geen keuze. Dat is de noodlot van het leven. Maar Anita. Wat bezielt haar in hemelsnaam om met mij het leven te willen delen? Ze slaapt al als ik in ons bed glip.

If I were the man she wanted. I would not be the man that I am. In dat paradox begeef ik me. John Hiatt schreef het, Willie Nelson zong het.

Waarom lieve Heer? Waarom wil ik dit?

 

Zaterdag 22 augustus 2020 (9:31u)

We zitten aan het ontbijt en overleggen wat een goede locatie zou zijn voor de lancering van het boek dadelijk medio december. We maken een lijstje dat te leeg blijft. Een bedrijfsruimte? Welke? Een kantine? Welke? Een kroeg. Welke? Een restaurant. Welke?

Kut Corona. Offerte. Aanbetaling. Kosten. Baten.

Hoeveel boeken denk je te gaan verkopen? We maken nieuwe lijstjes:
Rij 1 “op zeker”.
Rij 2 “misschien”.
Rij 3 “geen idee”.
Rij 3 blijkt het langst, met rij 2 op een goede tweede plaats. Rij 1 is veruit het kortst.

Ik moet sporten. Nu. Alles moet eruit. Nieuwe energie erin.

 

Ergens, ooit, eens, toen

‘Die ene giftige gedachte. Hoe ondoordacht ook. Ook die moet worden vastgelegd. Steeds weer.’


Maandag 24 augustus 2020 (20:43u)

Ik werk op de Tacx de afmattende training BRTT15 af. Vierendertig kilometer licht heuvel-op. Met een schuin oog kijk ik naar Anita. Ze leest nu de op- en aanmerkingen van de redactrice die we niet kennen. Tijdens onze zomervakantie had ze het manuscript gelezen. Op mijn beurt kocht ik tijd om de opmerkingen niet te hoeven lezen. Maar nu ben ik terug en móet ik wel. Of juist niet. Dat is de vraag. Hey Spookrijder, wat is het stil aan het front, had Mary mij volledig terecht geappt. Mijn gedachten zijn al wekenlang bij de redactrice-zonder-naam. Welk kapsel zou ze hebben? Is ze getrouwd? Houdt ze van badminton? Kijkt ze graag films? Hoe word je redactrice?

“Wanneer is de deadline?”, had ik Mary per app gevraagd.

“Zondag 30 augustus”, luidde het antwoord.

Daarna volgde de afwas. Daar gingen we weer. Voor de zoveelste keer. Ik strijdbaar. Anita zuchtend.

‘Je kunt op zijn minst de aanmerkingen lézen eigenwijs. Ik bedoel… je léést ze niet eens.’

‘Het is míjn verhaal.’

‘We houden er over op.’

‘Ook goed.’

Nu volgt een minuutje zwijgstront. Anita wast af. Ik droog af. Door de speakers klinkt de stem van Justin Townes Earle die vandaag op 38 jarige leeftijd om het leven is gekomen. Talking to Myself is het allerlaatste nummer dat hij opnam. “I rarely go out, and when I go I always hope I don’t see anyone I know…” Het wordt steeds gezelliger. Justin schiet met scherp.

‘En als ík ze nou eens lees. Die opmerkingen. Dan geef ik aan jou door of je er iets mee kunt of niet.’

‘…’

‘Hallo?’

‘Ja ik denk na.’

‘Oh ok.’

En zodoende zit Anita nu achter mijn computer en laat ik mij in dezelfde kamer afbeulen door de Tacx. Ik kom adem tekort. The Patient Ferris Wheel van Gaslight Anthem dreunt door mijn oordopjes.  De punk voedt de adrenaline in mijn bloed dat door mijn aderen pompt alsof het de laatste dag is. Het zweet gutst uit mijn slapen en loopt in riviertjes langs mijn bovenlijf, bovenarmen en polsen om op de zwarte ondermat plasvormig uit te komen.

En Anita leest. De bureaulamp belicht haar gezicht half. Ik focus op de bekende frons tussen haar wenkbrauwen. Ze ziet niet dat ik haar bekijk. Als een stalker. Het heeft alles weg van die pijnlijke scene uit de komedie Funny Farm (1988) waarin romanschrijver Andy Farmer (Chevy Chase) de reacties van het gezicht van zijn echtgenote Elizabeth (Madolyn Smith) leest terwijl zij, op haar beurt, zijn manuscript leest. Lacht zij wel daar waar zij móet lachen?

 

 

Zo bekijk ik al boerend-proestend-fietsend het lezende gezicht-met-frons van Anita. Wat valt af te lezen van haar gezicht? Ziet ze dat ik haar bespied? Snijden de opmerkingen van de redactrice-zonder-naam hout? Of krijgen ze mij op de kast? En hoe gaat Anita het communiceren aan haar bokkige echtgenoot. Maakte ze op 17 augustus 1991 de juiste keuze door voor hem te vallen? Hij valt nu haast van zijn fiets. Het is onverantwoord hoe hij de frustraties op zijn Tacx te lijf gaat, maar ze kan hem niet corrigeren nu. Niet nu. Als hij zo’n bui heeft.

Thinkin’ about what my mother once said | Maybe I should call me an ambulance gilt Brian Fallon, frontman van de Gaslight, door mijn oortjes. Ik kots haast op mijn fiets. Het moet dieper dan diep. Het is míjn boek. Het is míjn boek. Het is míjn boek. Míjn boek. Míjn boek. Míjn boek. Míjn boek. Míjn boek. Míjn boek. Míjn boek…

 

Maandag 24 augustus 2020 (21:28u)

‘Dus dát was het?’

‘Ja.’

‘Meer niet?’

‘Nee. Meer niet. Hier en daar een hoofdletter. Of een datum die misschien niet klopte. Zie je nou. Geef het nu eens een kans. Geef jezelf eens een kans. Wees nou eens niet zo hard voor jezelf.’

‘Je hebt gelijk’, antwoord ik. Maar ik denk wat anders. Ik ga met vragen naar bed.

Waar is de voorpret gebleven? En nog belangrijker: hoe krijg ik het weer terug?

 

Ergens, ooit, eens, toen

‘”Een foto zegt meer dan duizend woorden.” Dat zeggen ze steeds. Maar dat is toch helemaal niet aardig voor mensen die schrijven, mama?’

 

Vrijdag 28 augustus 2020 (10:28u)  

[10:28, 28-08-2020] Marco Hendriks: GM Mary. Ik heb vandaag gereserveerd om de geredigeerde tekst door te nemen

[10:29, 28-08-2020] Marco Hendriks: Ik ben niet erg sterk in de “technische” verwerking van correcties/opmerkingen in Word

[10:29, 28-08-2020] Marco Hendriks: Dus graag vooraf eventjes overleg wat ik nu precies moet doen (en wat juist niet).

 

Ik heb het Mary de laatste tijd niet makkelijk gemaakt. Toch was ze al die tijd niet van haar stuk te brengen. Ze bleef rustig en vriendelijk reageren op mijn nukkige en vooral ontwijkende gedrag. Had ik maar een tiende van haar geduld. Ik kan de laatste tijd niet erg goed opschieten met mijzelf. De voorpret was verdwenen, ik raakte steeds verder van de Jongensdroom en moe(s)t terug naar de bron.

Vreemd genoeg vormde twitteraccount @Bumslogic een kantelpunt. Het was een antwoord op de tweet van de Bruce Springsteenfansite @SpringNuts_ waarin gevraagd werd naar de favoriete personage uit het oeuvre van De Baas.

 

 

Natuurlijk. Maar waarom had ik in hemelsnaam @Bumslogic nodig om die conclusie te trekken? Ik bedoel… Mary ís een prachtige naam. Dat wist ik al langer. Daarna besloot ik dat ík nu aan zet was. Aan het werk! Niet zozeer aan mijn roman, maar aan het eerherstel van Mary. Dat verdient ze.

 

Vrijdag 28 augustus 2020 (10:56u)

Ik lig altijd in de weer met die kloten programmatuur waarmee Word opmerkingen verwerkt. Bij mij verschijnen ze nooit, en áls ze verschijnen krijg ik ze of niet weg of ik krijg ze niet gecorrigeerd. Het is altijd een wirwar van gekleurde bubbels, pijltjes en stippellijnen.

Maar nu, na een half uurtje appen met Mary, kan ik eindelijk aan de slag. Weer bleef ze vriendelijk en kalm.

Besteedt zij aan iedere auteur zoveel tijd? En hebben die ook van die achterlijke vragen?

 

Vrijdag 28 augustus 2020 (10:58u)

We zijn het erover eens. Ik mag van Mary alle kleinere correcties zoals aanhalingstekens, komma’s en dubbele spaties overslaan.

Ze heet trouwens Beneden Medion, de redactrice-zonder-naam. Althans, die naam verschijnt in de rechterkolom naast de tekst van mijn roman.

 

Vrijdag 28 augustus 2020 (12:36u)

Ik ben door alle opmerkingen van Beneden Medion heen. Er bleef niet veel over van mijn aanvankelijke chagrijn. Beneden Medion had uitstekend werk geleverd. Wat een hels karwei. Mary had me uitgelegd dat Beneden Medion de gewoonte heeft om een manuscript een eerste keer “als lezer” te lezen om een idee van het verhaal, het plot en de karakters te krijgen om vervolgens de tekst door te spitten op zoek naar grammaticale fouten, vormfouten, onvolkomenheden, inconsequenties en/of feitelijke onjuistheden.

Het was in welgeteld drie gevallen beschamend waar Beneden Medion mee kwam. Beschamend mijnerzijds welteverstaan. Slordigheden die aan mijn aandacht waren ontsnapt, ondanks mijn 719 herlezingen, ondanks de grondige redacties van achtereenvolgens Anita, Estelle, mijn moeder en mijn zus.

Ik bedenk me ineens dat nog geen man het boek heeft gelezen, want Beneden Medion is, anders dan de naam wellicht doet vermoeden, een vrouw.

 

Ergens, ooit, eens, toen

“Hé poppelepee
Ga je nog mee
naar Feyenoord-VVV”

 


Vrijdag 4 september 2020 (9:54u)

We proberen het eens te worden over de bio. “Die is nodig. Voor de achterkant van het boek. Voor mensen die je nog niet kennen.”

Welke onbekende gaat in hemelsnaam mijn boek kopen? Die vraag stelde ik haar niet. Wat moet erin? Die vraag stelde ik haar wel. Ik had ondertussen gespiekt hoe zo’n bio eruit ziet op de achterkant van een paar boeken uit mijn boekenkast. Slecht nieuws voor mijn zelfvertrouwen. Alle auteurs hadden een oeuvre waar een paard de hik van krijgt. Boeken, columns, essays.

De synopsis was eerder deze week ook zo goed als klaar. Die is belangrijk. In een paar zinnen moet je uitleggen waar je boek over gaat, zonder dat je íets van het plot verraadt. ‘Daar gaan we mee naar buiten’, zei Mary.

Daarna draaide mijn maag twee keer om.

 

Vrijdag 4 september 2020 (11:01u)

Als puber kon ik geen kant op met mijn schrijverij. In de zomer van 1985 had ik de muziek van Bob Dylan leren kennen. Ik hoorde iets in zijn stem dat mij aantrok. Rebellie. Weerstand. Oppositie. Zo’n rebel was ik zelf overigens niet, dat was mijn broer, maar ik moet toen al iets in zijn non-conformistische autonome denken hebben herkend. In de zomer van 1985 verklaarde ik Bob heilig. Ik deed net alsof ik zijn teksten begreep. Ik kreeg een boek met al zijn liedteksten. Dat boek werd mijn bijbel. Ik leerde alle teksten uit mijn hoofd en probeerde op mijn gitaar te zingen als Dylan.

De zeggingskracht van de poëzie trok me, maar als vijftienjarige had ik totaal geen notie van de richting, noch van de impact ervan. Ik was verslaafd, maar wist niet waaraan.

 

Op verjaardagen liet ik me à la Wedden Dat van Jos Brink ondervragen:

“…You hand in your ticket
and you go watch the geek…”

Waarop ik overenthousiast brulde: BALLAD OF A THIN MAN! ALBUM HIGHWAY 61 REVISITED! 1965! VIJFDE NUMMER, KANT A!

Mijn klasgenoten waren new wave, pop of softrock. Mijn maag draaide om van de geföhnde muziek van Culture Club, Wham! en Aha. En schijtlollig Nederland maar lachen om de stofzuigende Freddy Mercury, terwijl ik vond dat muziek met van alles behalve humor te maken had.

Mijn beste (school)vriend Peter was fan van metal muziek. Hij rookte shag en dronk bier. Ik wielrende en voetbalde met meer ambitie dan mijn talent toestond. Zijn favorieten artiesten waren Iron Maiden, Saxon en Judas Priest. Alleen de liefde voor AC/DC deelden wij. Hij was linkser dan links (toen), ik had een probleem met zweetvoeten (toen en nog). Vanaf ongeveer atheneum-4 schreven we tijdens de les in onze schriften gedichtjes om de tijd te doden. Het waren vooral teksten voor grafstenen van Bekende Nederlanders waar we een bloedhekel aan hadden. Peter tekende cartoonachtige begraafplaatsen waarop tal van BN-ers ter aarde werden besteld. We fileerden vooral de pretentieuze medemens en maakten korte metten met alles en iedereen die het grote L-woord (literatuur) in zijn of haar elitaire mondje nam. Het was vrij schieten. Acteurs, auteurs, leraren, betweters, politici, praatprogrammavullende nobodies, likkende kontenkruipers… ze gingen allemaal aan onze schandpaal. Het gedicht…

Hé poppelepee
ga je nog mee
naar Feyenoord-VVV

 

…werd onze klassieker. Het haalde de eindstreep want wij citeren het vandaag de dag nóg. In een melige bui. Na te veel bier.

Op het Montfortcollege kregen we Nederlands van mijnheer Steijn, een kopie van Fred Flinstone. Legendarisch waren zijn tirades tegen de Vlaamse schrijver Ward Ruyslinck (note to self: schrijf nooit als Ward Ruyselinck want je wordt afgemaakt door alle leraren Nederlands in heel Nederland). Ik zat met Peter rechts halverwege in de klas. Er stonden ronde pilaren in het lokaal van mijnheer Steijn ter ondersteuning van de erboven gelegen gymzaal. Als mijnheer Steijn een stilte liet vallen hoorde je het gedribbel van basketballen. Op de grijze pilaar waarachter wij zaten hing een poster van een gedicht van J.C. Bloem dat mij in de greep hield:

 

De Nachtegalen

Ik heb van ‘t leven vrijwel niets verwacht,
‘t Geluk is nu eenmaal niet te achterhalen.
Wat geeft het? – In de koude voorjaarsnacht
Zingen de onsterfelijke nachtegalen.

 

In 1988 haalde ik mijn vwo-diploma. Ik kreeg de poster mee van mijnheer Steijn. Jarenlang hing het gedicht van Bloem in mijn kamer tussen mijn Feyenoordprullaria en posters van Kevin Keegan, Bennie Wijnstekers, Bruce Springsteen, Joop Zoetemelk en een elftalposter van Les Bleus. In plaats van Zingen de onsterfelijke nachtegalen vulde ik zingt Bob Dylan of zingt John Hiatt in. Het rijmde niet, maar paste wel.

Ik viel in slaap met A Hard Rain’s a-gonna Fall van Bob Dylan op mijn cassetterecorder die ik vlak bij mijn oren hield – met name het laatste zinnetje van de uitvoering van het concert van Bangladesh (1971) herhaalde ik iedere avond minimaal twintig keer. Verklaren kon ik het allemaal niet. Maar ik wist één ding wel: ik zou als singersongwriter door het leven gaan. Mijn teksten (die niemand mocht lezen) waren immers minimaal zo goed als die van Bob Dylan.

 

 

 

Vrijdag 4 september 2020 (12:11u)

Mijn speciaalstudie literatuur Nederlands voor mijn vwo diploma ging over de veronderstelde symbiose tussen Simon Carmiggelt en Kees van Kooten. “Je hebt wel wat weg van Van Kooten”, had mijnheer Steijn gezegd. Dit betekende een enorme boost voor mijn schrijfambities. Achteraf zal hij natuurlijk hebben gedoeld op de cabaretkant van mijn grote voorbeeld Kees, mijnheer Steijn had immers nog nooit iets van mij gelezen en in de klas stond ik bekend als een cabaretier in spe. Daar ging ik toen gemakshalve aan voorbij. Ik had slechts één doel: schrijvend journalist worden. Zo eentje met een slechte adem, een wild sociaal leven, ondefinieerbaar haar en een volwassen alcoholprobleem.

Vijf jaar later, we schrijven zondag 14 maart 1993, werd alle schrijfromantiek onder mijn voeten weggemaaid door een uitzending van Keek op de Week. In Brieven aan Reve was het personage van de niet-erkende auteur Ton van Riemsdijk zo akelig goed neergezet door Van Kooten dat ik zeker wist dat ik nóóit, maar dan ook echt nóóit, een debuutroman zou uitbrengen. De scene is even pijnlijk als eerlijk als ontroerend.

Zal ik Mary vragen of ik Ton van Riemsdijk als pseudoniem zou mogen gebruiken?

 

Vrijdag 4 september 2020 (12:35u)

Een appje van Mary.

We zijn het definitief eens over de synopsis. En over de Bio. En over de omslag.

“We” zijn Mary, Beneden Medion en ik, Ton van Riemsdijk.

 

Ergens, ooit, eens, toen

‘Ik wil wel, maar ik wil het niet.’


Woensdag 9 september 2020 (21:10u)

De uitzending bij Omroep Vlaardingen zit erop. Op uitnodiging van DJ Leo Kattestaart mocht ik een dik uur mijn favoriete plaatjes draaien. Ik verklapte Leo en de luisteraars dat één van de zestien liedjes verwees naar mijn debuutroman. Dit had ik eerst aan Mary gevraagd – haar “ja natuurlijk doen! Juist leuk!” stemde mij gerust.

‘Je gaat ons toch wél vertellen welk lied het is?’, daagde Leo mij uit. Eén keer tijdens de uitzending en één keer buiten de uitzending om. Ik lachte beide pogingen als een boer met kiespijn weg. De koptelefoon om mijn strot voelde als een lasso. Leo was de cowboy, ik de indiaan.

‘Kom je nog een keer terug Marco, om over je debuutroman te praten?’, had Leo gevraagd.

‘Heel graag Leo, tof!’, antwoordde ik. In de auto van Vlaardingen naar Rotterdam bonkte mijn hoofd. Het wordt allemaal een beetje te echt.

 

Woensdag 23 september 2020 (11:00u)

Ik heb de organisatie van de avond van boekpublicatie uit handen gegeven. Dat moe(s)t een feestje worden. Ik houd mijn hart en lever vast. De meiden nemen het over.

De zoektocht naar een goede locatie, de gastenlijst, de richtlijnen van het RIVM. Het is niet te doen in combinatie met redactiewerk van je eigen manuscript. Deze versie gaat naar Mary en Beneden Medion – zij doen nog één keer een plas erover en dan mag ik alles een allerlaatste keer doornemen. Daarna is het over. Schluß. Dan gaat het script letterlijk, woord voor woord, met iedere punt en komma naar de drukker en is er niets meer aan te doen. Dan vertrekt mijn boek de vrije wereld in. In spreekwoordelijke zin uiteraard, want de vrije wereld zal zich voor mijn roman beperken tot mijn familie en vriendenkring en dat is helemaal oké.

Het is overigens niet alleen de volle concentratie die de redactie van mijn verhaal momenteel vereist (en verdient). Het voelde ook buitengewoon ongemakkelijk om mijn eigen boek in de schijnwerpers te zetten.

Anita, Fabienne en Estelle zijn nu, momenteel, as we speak, iets over elven, bij de locatie die we voor ogen hebben voor de boekpresentatie. Ze bellen me niet. Ze appen me niet. Het is oorverdovend stil.

Kutzooi.

 

Woensdag 23 september 2020 (12:24u)

De dames H. (zoals wijlen Lex ze altijd noemde, God hebbe zijn ziel en lever) sturen me alleen een fucking foto van de fucking lunch. Die lunch interesseert mij geen reet. Ik wil feiten. Hoeveel mensen mogen we herbergen. En hoe snel kan ik aan de rode wijn als het boek eenmaal gepresenteerd is?

Ik appte nog wel een fotootje terug van mijn drie boterhammetjes (twee met humus, kipfilet en sambal en eentje met appelstroop). Als bewijsmateriaal. Mijn meiden maken zich zorgen om mijn eetpatroon. Ik wil inderdaad nog wel eens een maaltijd overslaan als ik alleen ben. Geen bewuste keuze overigens, ik dénk er gewoon niet aan.

Estelle heeft de leiding van de drie. Organisatietalentje hoor. Die kan je gerust op een boodschap sturen. Werkt van A tot Z. Laat niets aan het toeval over. Mega secuur en alles op topsnelheid. Ultra pragmatisch ingesteld ook. Net als haar vader. Alles in rijtjes. Genummerd. Overzichtelijk. Geen blablabla. Fabienne is van de creatieve ideeën. De indeling van de ruimte, de invulling van de avond. Samen met haar zus. Ze inspireren elkaar, die twee. Anita is van de uitvoering. Je vraagt iets en halverwege de vraag is ze al onderweg. Werkt zich de pleuris, mijn duizendpoot die zich nergens te goed voor voelt. Ondertussen probeer ik krampachtig mijn wensenlijstje (sfeer, muziek) erdoorheen te drukken.

Ik: ‘De avond mag níet over mij gaan.’

De meiden: ‘Pap, jíj bent de schrijver. Waar slaat dít nou weer op?’

(werkelijke vaststelling: wat ben je toch een lul)

Anita: ‘Wat heeft ie nu weer?’

De meiden: ‘Pap wil bij de boekpublicatie niet in de schijnwerpers staan.’

Anita: ‘Waarom niet?’

Ik: ‘Dit alles doen we maar één keer. Het zal bij mijn debuutroman blijven. Niemand heeft behoefte aan een tweede boek van mij. Het gaat dus om de gasten. Die mijn boek willen kopen. Da’s al bijzonder genoeg. Ik snap er geen reet van dát ze het überhaupt willen kopen. That’s it. Geen poeha.’

De meiden: ‘Zo is het niet meer leuk.’

(werkelijke vaststelling: wat is pap toch een lul)

Anita: ‘Bij jou is nooit iets écht leuk, Mar. Er is altijd wel iets.’

De meiden (oprecht): ‘Je bent toch wel trots?’

Ik (even oprecht): ‘Ik? Trots? Waaróp?’

De meiden: ‘Doe niet zo lullig pap. Wij hebben ons hele leven van jou geleerd dat we trots móesten zijn, weet je nog na een korfbalwedstrijd of na een examen? We móesten onszelf belonen, anders had het geen zin zei je steeds.’

Ik (biddend dat deze ondervraging snel ten einde komt, want ik sta schaakmat): ‘Da’s anders.’

Anita: ‘Waarom ben je toch steeds zo hard voor jezelf?’

Omdat ik mijzelf gruwelijk in de weg zit. Story of my life.

 

 

Vrijdag 25 september 2020 (8:57u)

Ik ben al tien dagen aan het redigeren. De spanning stijgt. De onschuld van ooit verdwijnt steeds meer op de achtergrond.

Het verhaal zat al jaren geleden in mijn hoofd. Ik meen 2014, 2015. Zó lang broeide het. Waar zo’n idee vandaan komt? God mag het weten. Het ís er ineens. “The air is full of melodies, you just got to pick ‘em out”, zei countrylegende Willie Nelson ooit, terugkijkend op een carrière van 70 jaar.

Het begint allemaal onschuldig. Lachen. Veilig achter je laptoppie. Niemand die je wat maakt. Je enthousiasmeert jezelf. Er is toch niemand die het leest. Hooguit je vrouw, je grootste fan die je tijdens de afwas wijst op de onsmakelijkheden die jouw brein zo nu en dan produceert.

Nu ik in de eindfase zit denk ik regelmatig terug aan die beginfase en aan al die (veelal) nachtelijke uren die ik eraan spendeerde. God weet hoe hard ik aan de roman werkte, met geen seconde, zwerend op het graf van mijn vader, de intentie -laat staan de hoop- om ermee door te breken.

Mijn roman is ontstaan uit liefde voor taal, mijn taal, en meer is het niet.

‘Zullen we de lokale pers benaderen pap?’

‘Nee.’

 

Vrijdag 25 september 2020 (niet heel veel later, precieze tijdstip onbekend)

Het liefst zou ik het boek in de brievenbus proppen aan die enkeling die interesse heeft. Geen misplaatste bescheidenheid, maar écht niet snappen.

Twee vragen blijven maar door mijn kop spoken: waarom zou men mijn boek willen lezen (sterker nog, er geld voor willen betalen terwijl ze nog geen letter hebben gelezen) en de belangrijkste vraag: hoe houdt Anita het bij me uit?

 

Vrijdag 25 september 2020 (12:13u)

Ik ben vrijwillig uit de groepsapp gestapt die de ladies (Mary, Anita, Fabienne en Estelle) in het leven hadden geroepen ter voorbereiding op de boekpresentatie. Het werd me allemaal wat te vrolijk. De groepsapp had de naam Feestcommissie gekregen. Wat is er mis met ordinair Zuipfestijn?

Wanneer wordt het duidelijk dat wij (mijn boek en ik) niet in het zonnetje willen worden gezet?

Als Ton van Riemsdijk zal ik in de rode wijn kopje onder gaan… als vleesgeworden disclaimer.

 

Ergens, ooit, eens, toen

‘I’ll say this
I don’t give a damn about your dreams.”

– Bob Dylan

 

Donderdag 8 oktober 2020 (18:23u)

Fabienne en Jeremy komen eten. Hierna gaan we sporten. Bij Stoker. Energie tanken door zweet op te offeren. De pijngrens moet worden opgerekt.

‘Míj mogen ze aanpakken als ze het boek maar met rust laten. Ik wil mijn boek beschermen. Mijn boek heeft niets misdaan.’

‘Wat bedoel je pap?’

Stilte aan tafel.

‘Mijn boek is mijn kind.’

Wil je voorzichtig zijn, zingt Alex in mijn hoofd. Iedere dag is een dag dichterbij de publicatie van mijn debuutroman en iedere dag zing Alex een beetje doordringender. Of de mensen voorzichtig willen zijn. Voor mijn kinderen.

 

(Ergens eerder die week)

Het was Alex die mij meermaals had gezegd dat er een boek in mij zat. Het klonk zelfs een beetje geïrriteerd de laatste keer toen hij dat zei. Hoe lang ging die Rotterdammer die oeverloos lang kon lullen over geen woorden maar daden nu eens over tot daden met woorden.

‘Er zit een boek in jou.’

Toen hij het voor de eerste keer zei, ik vermoed een kleine tien jaar geleden, klonken de woorden als het Requiem van Mozart. De hemel brak open. Ik had Gods hand in Alex’ woorden herkend, want alleen God weet hoe hoog ik Alex heb zitten. Om zijn intensiteit als artiest, om zijn puurheid als dichter, maar vooral om zijn hele zijn als (zo) onafhankelijk (mogelijk) denkend en handelend mens.

‘Er zit een boek in jou.’

Mijn verhaal ontstond een paar jaar geleden in mijn hoofd. Ik voelde me gesterkt door de woorden van Alex. Tegenover mijn inmiddels welbekende eigenwijsheid staat een grenzeloze bewondering voor het prototype homo sapiens dat mij iedere seconde van de dag inspireert. Alex staat in mijn top 10. Op één staat Jezus dus de lat ligt hoog.

‘Er zit een boek in jou.’

 

Vrijdag 9 oktober 2020 (21:23u)

R. stuurt een laatste afsluitend appje. We zijn met mooie dingen bezig, althans het moeten mooie dingen wórden. Op 1 november 2020 wordt de titel en de synopsis wereldkundig gemaakt. Dat voelt als een babyshower. Zo’n vreemdsoortige voorsorteerparty waarbij in feite alleen de voorpret gevierd wordt. Vanaf dat moment kunnen mensen voor-intekenen of pre-orderen of hoe het ook moge heten. Met R. bedenk ik manieren over hoe of wat. Natuurlijk helpen mijn meiden erbij, want al mijn vorige keuzes werden stuk voor stuk rigoureus van de hand gedaan.

‘Niet grappig pap.’

‘Slaat echt nergens op pap.’

‘Zo is er niets meer aan pap.’

‘Je denkt dat je leuk bent pap.’

Mijn kinderen zijn het downgraden van mijzelf en van het boek, mijn kind, hun broer of zus, he-le-maal zat.

Aanstaande zondag, we schrijven 11 oktober, moet ik de allerlaatste versie van Beneden Medion en Mary terugmailen met mijn laatste correcties, suggesties, toevoegingen en commentaren op de suggesties van Beneden Medion. Daarna gaat mijn kind de wereld in en kan ik hem niet meer beschermen.

De tijd dringt.

 

Vrijdag 9 oktober 2020 (23:01u)

Ik heb de hele avond het manuscript doorgelezen en kwam tot en met pagina 79. Anita zat binnen met kleine oogjes tv te kijken. In de regel gaat ze pas naar bed als ik de handdoek gooi. Ze blijft solidair, ook al is het op afstand (zij in de woonkamer, ik in de werkkamer).

Het doorlezen van het manuscript is ontzettend intensief. Enerzijds moet je dóórlezen om in de vaart van het hele verhaal te blijven, omwille van de context van het totaalverhaal. Anderzijds ben je soms gedwongen bij een bepaalde alinea, passage, zinsnede, woord of zelfs leesteken te stoppen om na te denken. Dat zijn de momenten dat ik steeds weer aan mijn wijlen vader moet denken. Hij ergerde zich kapot aan Harry Mulisch die hij een aansteller eerste klas noemde. Mijn pragmatisch denkende vader hield niet van romans, hij hield van feiten. Hij zat, zo zei hij letterlijk, niet op de verzinsels of meningen van derden te wachten. Hij heeft in heel zijn leven bij mijn weten niet één column gelezen.

Ook nu voel ik me een aansteller, omdat mijn vader het zó vaak zei als Mulisch op tv oreerde over het belang van één woord, één zin, één komma. Dat moet mijn afkeer verklaren van het woord literatuur. Literatuur mijn reet.

Ik durf nu de huiskamer niet in, want er is wéér een avond voorbij gegaan dat ik niet thuis gaf.

‘Dit is de laatste keer. Zondag moet Mary de laatste versie hebben. Daarna gaat het kind naar de drukker.’

‘Geeft toch niet. Wijntje?’

We besluiten één wijntje te drinken. Ik lees haar de laatste appjes voor die R. mij stuurde. Hij leest nu het manuscript door ter voorbereiding óp. Mary had hiervoor haar goedkeuring gegeven.

‘Wat leuk voor je’, zei Anita, ‘dat Roel zo enthousiast is.’

‘Aniet, zolang hij nog niet bij het eind is, heet hij R. en niet Roel. En R. is te complimenteus en hij nog niet bij het eind. Hij is tot pagina 99 gekomen.’

‘Hoe voel je je?’, had Anita mij gevraagd.

‘Zullen ze voorzichtig zijn?’, antwoordde ik haar.

 

 

Kerst 1999, voorjaar 2000

Mijn schrijverij lag stil. Min of meer.

Ik had het te druk gehad met verliefd worden, gitaarspelen, kindjes maken, nestje bouwen en terloops een loopbaan bewandelen die mij meer voldoening gaf dan ik aanvankelijk wilde toegeven. Ik kwam terecht in een wilde wereld van dure aftershave, lange camel jassen, sigaretten, whiskybars, snelle auto’s, verre reizen, vloeken, onderhandelen, bier, losse stropdassen, merkschoenen, foute clubs en heel heel hard werken.

Kortom de metaalhandel.

Rond de kerst van 1999 gingen we naar New York City. Lex had het bedoeld als dank voor mijn ijver op het werk. Woelige jaren lagen achter ons. Ik besloot een film te maken die ik als dank-terug aan Lex zou geven. Brandweersirenes over 5th Avenue. Smeulende metroroosters. Swingdansende gospelzingende Salvation Army soldaten in Central Park. Dronken worden in een bar op Broadway. Jungleland van Springsteen uit de jukebox en Lex flatout in de toiletruimtes. Koffiekater wegdrinken in Greenwhich Village. Pacino en de Niro nadoen in Little Italy (ik net alsof, Lex levensecht). Op de dag dat wij terugvlogen, zondag 9 december, overleed de bassist van The Band Ricky Danko in New York City.

Eenmaal thuisgekomen bleek de film mislukt. Het was een slapstick geworden – een Charlie Chaplinfilm kwam nog het meest in de buurt.

Dit technische mankement betekende echter wel de spreekwoordelijke opening van mijn schrijfkamer. (Niet helemaal waar dit. Ik bleef al die tijd weldegelijk schrijven. In schriftjes. Kladjes. In de auto. Op weg van Rotterdam naar Eindhoven. En vice versa. Effe snel tijdens een file. En thuis. Op de PC. Mijn vingers ratelden. Effe snel. Een hersenspinsel. Een anekdote. Effe snel. De beschrijving van iemand die net nog in de auto naast me in zijn neus peuterde).

Ik schreef, schreef en schreef en ik liet de New York reis als in een film afspelen. De achterkant van mijn hersenpan was het filmdoek. Ik schreef, schreef en schreef. Het resulteerde in het boek Een Laatste Wals (refererend aan het legendarische rockconcert The Last Waltz van The Band), waarbij waarbij het dansen, de wals, als metafoor voor mijn schrijverschap diende. De letterlijke vertaling De Laatste Wals had doen vermoeden dat mijn schrijverij bij dit ene verhaal zou blijven, Een Laatste Wals hield de deur op een kiertje.

Ik bracht Een Laatste Wals in eigen beheer uit. Mijn vriend Rob had voor prachtig dik papier gezorgd. Voor dubbelzijdig printen is een bètabrein nodig, mijn toenmalige zwager Peter hielp me erbij. Als ik het zelf had moeten doen, had de lezer het boek na iedere gelezen pagina een halve slag moeten draaien. Op zeker. In de Gouden Gids vond ik een adres van een ouderwetse boekbinder. Dat beeld sprak mij wel aan. De boekbinder woonde in Charlois en bleek een gepensioneerde buschauffeur die mij op zo’n typisch Rotterdamse (“wat kommie doen?”) manier bejegende. “Zou ik anders misschien even binnen mogen komen, dan kan ik het wat beter uitleggen”, probeerde ik zijn argwanende ogen gerust te stellen, toen ik begon over de mislukte film over de New York reis. “Nee”, antwoordde hij.

Kortom, helemaal goed.

In Een Laatste Wals wisselde ik de beelden en scenes uit New York af met beschrijvingen van ongestructureerde hallucinaties. Ik was zelf erg content over die mix, maar het duurde niet lang alvorens de hallucinaties mij in boze dromen kwamen achtervolgen. Misschien had ik ze te levensecht, te gedetailleerd vooral, beschreven. Mijn coming out als schrijver, een moment dat ik in eerste instantie glorieus had beleefd, kwam als een boemerang terug en trof doel in mijn gezicht.

Voor het eerst in mijn leven keerden de woorden zich tegen mij.

– “En welleke kleur mot de kaft zijn?”
– “Bordeauxrood vind ik wel mooi mijnheer.”
– “Oh ja jôh? Mottie bordorood zijn jôh?”

 

Vrijdag 16 oktober 2020 (12:05u)

Mary heeft me een 3D afbeelding van de voorkant het boek geappt. Het is net echt.

 

Vrijdag 16 oktober 2020 (12:06u)

Mary heeft me een 3D afbeelding van de achterkant van het boek geappt. Het is net echt.

 

Vrijdag 16 oktober 2020 (12:10u)

Mary heeft me een 3D afbeelding van de voor- én achterkant van het boek in één afbeelding geappt. Het is net echt.

 

Vrijdag 16 oktober 2020 (12:27u)

Mary heeft me een 3D afbeelding van mijn profielfoto en van de voorkant van het boek in één afbeelding geappt. Het is net echt.

 

Vrijdag 16 oktober 2020 (12:27u)

‘Sjeuzus’, app ik Mary terug.

 

Zondag 18 oktober 2020 (22:29u)

Het zit erop. We zijn bekaf. We zijn Roel en ik. Wat een schema hebben we dit weekend achter de rug. Maar kaken op elkaar. Blijven glimlachen en net doen alsof je niet moe bent.

 

Dinsdag 20 oktober 2020 (14:00u)

Een appje van Mary.

We gaan niet zondag 1 november, maar vrijdag 30 oktober digitaal lanceren. Om 18:00u. Of ik het daarmee eens ben.

De lancering is dus met twee dagen naar voren gehaald. Alsof de NASA Neil Armstrong tussen de soep en de aardappels mededeelde dat hij niet 23 maar 21 juli 1969 zou landen op de maan.

Nog 10 dagen te gaan. 10. Fucking 10 dagen! Dan wordt de titel van het boek bekend gemaakt. En de synopsis. En de omslag van het boek. De boekbinder uit Charlois heet anno 2020 Mary van Duuren en ze komt uit Etten-Leur. Over 10 dagen kunnen de mensen online al voor-intekenen of pre-orderen. Dat woord bestaat niet eens, maar het kán allemaal met Mary. Nog 10 dagen.

Ik moet Roel onmiddellijk appen.

Slik.

 

Throwback Voorjaar 2010

Op 14 augustus 2008 beklom ik voor de eerste keer in mijn leven met de fiets een berg. De keuze viel maar meteen op de Mont Ventoux. Twee jaar later liep ik ter gelegenheid van mijn 40e verjaardag de Rotterdam Marathon.

De ervaringen van die twee evenementen bundelde ik in de dagboekachtige tweeluik Een Briljante Vermomming, uiteraard verwijzend naar de gelijknamige song van Bruce Springsteen. Het was ook toen al een familieprojectje: Fabienne, toen vijftien jaar, verzorgde de fotografie voor de omslag en de twaalfjarige Estelle schreef het voorwoord.

 

 

Alle angsten, twijfels en overwinningen kregen een plaatsje in Een Briljante Vermomming. Uiteraard was het aantal flaters en onhandigheden wederom ontelbaar – als vanouds ging ik zonder bandjes kopje onder in de poel van de zelfspot.

Een Briljante Vermomming droeg ik op aan mijn schoonvader Huub die enkele weken voor aanvang van de marathon overleed. Ik had een bijzonder goede band met hem. Van mijn drie vaders was hij de minst strenge. De nachten vulden zich met de tranen van Anita die met het overlijden van haar vader het lijntje naar boven voorgoed doorgeknipt zag.

De Rotterdam marathon liep ik aan de zijde van Roger, een ervaren marathonloper. Ik was (ben) geen loper. De marathon was een ode aan de stad die ik zo liefheb. We trainden op zondagochtenden waarbij ik me de gewoonte aanleerde om de door ons zorgvuldig ontweken kotsplakkaten van stappende nachtbrakers haarfijn te beschrijven. De marathon voerde langs het afscheidscentrum waar Huub opgebaard lag. ‘Doe je het niet te gek jongen’, waren zo ongeveer de laatste woorden die hij uitsprak. Hij wist dat Magere Hein hem die nacht zou bezoeken.

Woorden van gelijke strekking had mijn vader twee jaar daarvoor gesproken toen ik hem vanaf de camping belde om te zeggen dat ik morgen de Ventoux zou gaan beklimmen. Hij kon zijn trots niet uitspreken: de emoties bleven ergens in het strottenhoofd hangen.

De dag na de beklimming werd ik in de vroege ochtend in de caravan wakker gebeld. Ik schrok me de pleuris. Het was Sander de Heer van Radio 2. Ik was live in de uitzending. Ik werd gefeliciteerd met de beklimming van de Ventoux. En iemand had een plaatje voor mij aangevraagd.

Die iemand was Lex en dat plaatje was Brilliant Disguise.

 

14 augustus 2008, Mont Ventoux

Zaterdag 3 September 2011

Lex had de kosten voor het in eigen beheer uitgegeven Een Briljante Vermomming voor zijn rekening genomen. Hij vreesde geen carrièreshift, integendeel, hij juichte het toe. Niet mijn moeder (zij schaamt zich regelmatig voor mijn schrijfsels, maar dat zegt ze nooit), maar Lex was mijn grootste fan. Hij kon hele stukken tekst uit zijn hoofd.

Op 3 september 2011 werd ik officieel benoemd tot directeur van ons bedrijf. Op een groots door Lex georganiseerd feest in Eindhoven had hij mijn held Alex Roeka uitgenodigd. Nadat Alex, akoestisch begeleid door Maarten Kooijman, het beladen Ik Ben Een Renner had afgerond, vocht ik tegen de tranen en waren mijn twee vaders voor een kort moment zoek (Lex en mijn vader hadden elkaar huilend omhelsd in Lex’ directiekamer). Lex bleek een extra kopie van Een Briljante Vermomming te hebben gemaakt. Voor Alex. Ik mocht het persoonlijk aan ’s lands grootste singer-songwriter overhandigen.

Het idee dat Alex mijn boek, mijn fucking boek, in handen had, vervulde mij met onnoemelijk veel trots. Er zit een boek in jou had hij nadien tijdens een fietstocht in de Ardennen gezegd. Dat legde ik uit als compliment, want inhoudelijk was hij nooit ingegaan op Een Briljante Vermomming en ik durfde er niet naar te vragen.

 

 

 

3 september 2011

Met Lex (Eindhoven, 3 september 2011)

Overhandiging van Een Briljante Vermomming aan Alex

Musica!

 

Vrijdag 23 oktober 2020 (21:41u)

Het zit erop. We hebben de documentaryfilm Letter to You van Bruce Springsteen bekeken. In zowat alles lijkt hij voorkennis te hebben. In ieder woord dat hij uitspreekt of zingt lijkt hij een verband te leggen met de lancering van mijn boek. Wéér komt hij precies op het goede moment in mijn leven voorbij, met nieuw werk dat ik als levensadem inhaleer.

Als galopperende paarden denderden ze voorbij. Vriendschap. De dood. Groeven. Leven. Dromen. Gebeden. Afgronden. Geesten. Afscheid nemen. Wederkeren. Duizend Gitaren. Bob Dylan. Proosten. En plezier, heel veel plezier dat -zolang het echt is- altijd zeer doet.

Het is allemaal wat veel.

Alleen de doos tissues brengt redding. En de nabijheid van Anita en mijn kinderen die, door de nakende volwassenheid, Bruce meer en meer ervaren door de ogen en oren van hun ouders. The older you get, the more it means.

 

Maandag 26 oktober 2020 (20:47u)

Vrijdag 30 oktober 2020 worden de titel en synopsis van mijn eerste officiële roman kenbaar gemaakt. Achter de schermen werd en wordt hard gewerkt aan de laatste puntjes op de laatste ietjes. Intussen zijn de redactrice (die ik nog altijd Beneden Medion noem, haar naam is nog altijd onbekend en die mystiek moet vooral intact blijven), Mary en Roel genoegzaam bekend met mijn halsstarrigheid. Wat zullen ze blij zijn als ze dadelijk van mij af zijn. Mary voorop. Pfffff wat een bevalling is dit, appte ze eerder vanavond. Ik voelde me beroerd.

Nog vier dagen.

Ik mis mijn vader, Huub en Lex. Maar niet getreurd, want mijn drie vaders bezoeken ons in dromen, aldus Bruce Springsteen.

En Bruce heeft altijd gelijk.

 

Wim Hendriks (Rotterdam 4 april 1940 – Rotterdam 30 mei 2019)

Huub de Hoog (Rotterdam 24-09-1932 – Rotterdam 17-03-2010)

 

Lex Stockx (Helmond 7 januari 1955 – Helmond 25 juli 2013)

 

Maandag 26 oktober 2020 (21:22u)

Mary stuurt me twee GIF-jes. Eén beangstigende van stoere bouwvakkers die ergens een enorme klap op geven. Op het tweede GIF-je zijn flessen champagne te zien. Het is overduidelijk: op maandag 26 oktober 2020 is de tekst definitief naar de drukker gegaan. Mary en de redactrice Beneden Medion verdienen een oorkonde, een medaille, een standbeeld en een lintje.

Volgens Mary is er geen weg meer terug. Was ik maar eens blij.

 

Ergens, ooit, eens, toen

“All I can do is me be,
Whoever that is.”
– Bob Dylan

Er kwamen al genoeg artiesten voorbij die mij op het gebied van de schrijverij hebben beïnvloed.

Muziek is dan ook by far de grootste bron van inspiratie geweest. Het moge misschien vreemd klinken –of juist niet- maar literatuur speelde een ondergeschikte rol. Ik schreef het al eerder in mijn dagboek, literatuur vind ik een jeukwoord. Net als liefde. Daarom spreekt het lied Noem Het Geen Liefde van Alex mij zo aan. Laat het gebeuren, maar noem het geen liefde. Geniet van een boek, maar noem het geen literatuur. Dat idee.

 

 

Ik heb altijd ambivalente gevoelens gehad ten aanzien van literatuur: of ik werd onpasselijk ervan (op school al, want wíe bepaalde er in hemelsnaam wát of wíe literatuur was, dat gevoel heb ik nog steeds) of ik vond het zó goed dat ik daarna maandenlang geen pen meer durfde aan te raken.

Voorbeeld. Voor mijn VWO eindexamen mondeling Engels (anno 1988) had ik vrijwillig Shakespeare op mijn lijst gezet. Op de vraag waaróm (verweet de leraar Engels mij hier slijmballen gedrag?) antwoordde ik -naar waarheid- dat ik gek was op lezen, boeken, poëzie en ook, ok…als ie het wilde horen… literatuur. Hoe kon ik mijzelf serieus nemen als ik nog nooit Shakespeare had gelezen? Geweldig, antwoordde de leraar die ik blijkbaar had overtuigd van mijn goede bedoelingen. Hij vroeg me enthousiast wat ik van Hamlet had gevonden. ‘Een kasteelromannetje’, antwoordde ik, wederom naar waarheid. Ik vond er geen reet aan en begreep niet waarom Shakespeare zo aanbeden werd. De leraar Engels, mijnheer de Jong, had evenveel met mij als ik met hem (of met Shakespeare). Dat wederzijdse besef hoefde niet uitgesproken te worden. Het ongemak was ieder moment van de les voelbaar. Met een bedenkelijk gezicht krabbelde hij een opmerking ergens op mijn examenformulier.

Voor hetzelfde examen had ik ook vijf liedjes (gedichten uit verschillende levensfases) van Bob Dylan op mijn lijst mogen zetten. Dat bleek mijn redding na mijn laagdunkende openhartigheid over Shakespeare. De vraag van mijnheer de Jong luidde wat het verschil was tussen de teksten van Bob Dylan en van pak-hem-beet Michael Jackson. Ik ging helemaal los en haalde een dikke negen voor mijn mondeling. Uiteindelijk had ik dat hoge cijfer als compensatiepunt nodig voor het vak Economie waarvoor ik dan weer zeer laag scoorde.

Dylan bleek de redder van mijn VWO diploma.

Uiteindelijk bleek dat ik uit stripboeken meer inspiratie haalde dan uit literatuur. Mijn favorieten waren (en zijn nog altijd) FC Knudde, Roel Dijkstra, Asterix & Obelix, Lucky Luke, Suske en Wiske en praktisch de gehele Walt Disney familie. In onhandigheid zag ik in Lambik en in Donald Duck zelve mijn gelijken, omdat de onbeholpenheid nooit ten koste ging van hun waardigheid en trots. Daar kwam nog eens bij dat Donald Duck mijn liefde voor Feyenoord verbeeldde: propvol goede bedoelingen, zelden met een bevredigend resultaat. Voor mijn gevoel ging Tikkie-Terug-Jaap van FC Knudde altijd net iets te ver in zijn klunzigheid. Desondanks vormde hij, eerlijk is eerlijk, jarenlang een rolmodel voor me.

 

 

 

Op een goede derde plek, dus na muziek en stripboeken, komt filosofie al ben ik ook hier erg kieskeurig. (Overigens is filosofie, net als liefde, literatuur en poëzie uiteraard ook een jeukwoord dat het liefst op alle mogelijke manieren omzeild wordt).

Vooropgesteld, en anders dan bij muziek, ben ik géén filosofiekenner en dus ook bepaald geen veelvraat. Wel heb ik jarenlang een abonnement gehad op het Filosofiemagazine – die verslond ik. Ik las ze voornamelijk in bad na een pittige winterse fietstraining. Op het houten IKEA krukje naast het bad lagen steevast het Filosofiemagazine en de nieuwe strip van Dirkjan.

Die las ik om en om.

De filosoof die mij het meest aansprak was Jean-Paul Sartre wiens roman Walging een verpletterende indruk op mij maakte. Het woord Walging sprak mij bij voorbaat al aan. Toen ik het boek uit had, heb ik maandenlang niets anders durven lezen dan de Donald Duck. Hoofdpersoon van Walging is Antoine Roquentin, een schrijver die zich meer en meer vervreemdt van de realiteit en, nog wellicht belangrijker, van zichzelf. Het gaat te ver om nader in te gaan op het plot van Walging, maar het is de thematiek en het perspectief die mij enorm aansprak (vooral als Antoine Roquentin zichzelf niet langer herkent in de spiegel). Walging kwam zo ongefilterd hard binnen dat het regelmatig onaangekondigde paniekaanvallen veroorzaakte (starend naar een rij van 113 identieke pakken yoghurt in het zuivelkoelvak van de Albert Heyn). Walging kwam binnen op de manier zoals het refrein (“How does it feel?”) van Like a Rolling Stone ooit op de deur klopte (en tot aan de dag van vandaag bleef kloppen).

Eigenlijk houd ik meer van de auteur Sartre dan van de filosoof Sartre. Beter gezegd: ik adoreer de auteur Sartre (vannacht –ik kon niet slapen- nog gelezen…”vroeger was het verlangen een droge zon in zijn buik”), terwijl ik de filosoof Sartre slechts in hoofdlijnen begrijp. God weet hoe vaak ik al begonnen ben aan het ernstige Het Zijn En Het Niet Zijn van Sartre, maar er is geen doorkomen aan. De leesellende begon al bij de inleiding bij de Nederlandse editie, geschreven door ene Ger Groot, waarna het voorwoord van vertaler Frans de Haan de nekslag betekende. Er ligt nu al tijden een briefje bij pagina 31, hoofdstuk II Het Zijnsfenomeen en Het Zijn van het Fenomeen. Eerste zin van het hoofdstuk: de verschijning wordt geschraagd door niets bestaands dat van haar verschilt: ze heeft haar eigen zijn.

Meer zeg ik niet. (Alleen dit: Het Zijn En Het Niet Zijn telt 769 pagina’s…)

Ik verzoende mij met het idee dat Walging het allerbeste boek was dat ik ooit gelezen had, totdat ik een paar jaar geleden zijn roman Woorden las. Net als Walging had ook Woorden het effect van een atoombom op me.

 

 

Vergelijkbare momenta (top 5):

1) Voor het eerst Bob Dylan’s Tombstone Blues horen (zomervakantie 1985 onderweg van Argelès-sur-Mer naar Lloret de Mar waar we ome Paul en tante Annie gaan bezoeken, als Ed het Best of Bob cassettebandje heeft opgezet waaronder Tombstone Blues live, met Carlos Santana op sologitaar);

2) Bruce Springsteen die op Broadway op enkele meters afstand van ons My Father’s House zingt voor en over mijn vader;

3) Ontmoeting Willem van Hanegem, vier dagen na het kampioenschap van Feyenoord;

4) Joop Zoetemelk op onze nabucco tweezitsbank;

5) Alex Roeka die mij tijdens de beklimming van de Col de Rosier zegt dat er een boek in mij zit.

De sublieme subtitel van Woorden luidt Memoires Van Een Mislukt Wonderkind. Kom er maar op. Ik las Woorden in de Thalys onderweg naar Parijs. Daarna zag de wereld, en dus ook Parijs, er geheel anders uit voor me. De wereld rook en proefde anders.

Dit dagboek zou niet compleet zijn als ik zou nalaten mijn favoriete citaten uit mijn favoriete boek te vereeuwigen, als was het maar om het niveau van dit toch wat povere dagboek enigszins op te krikken (klik op een afbeelding voor een vergroting):

 

Ik herkende nagenoeg niets van mijzelf in Walging of in Woorden. In algemene zin zou herkenbaarheid geen hoofdmotief moeten zijn. Het is vooral zijn woordkeus, het gekozen perspectief, de gelaagdheid, de durf, de openheid en de combinatie van de gedetailleerdheid enerzijds en het vergezicht anderzijds ineen. Alsof Jean-Paul vanuit een helikopter het gedrag van een mier beschreef.

Vanzelfsprekend weet ik dat ik het niveau van Woorden nooit zal halen. Ik kan het in de verste verte niet eens benaderen, en die gedachte is prima. Ik kan intens genieten van een biefstuk die mijn zwager Richard op de barbecue heeft voorbereid, terwijl ik zelf nog geen boterham met pindakaas kan smeren.

Walging had me doen wankelen – het was zó beangstigend goed dat het qua gevoel even bedreigend-dichtbij kwam als de muziek van Jean Ferrat. Woorden had een ander effect, waarschijnlijk omdat ik inmiddels meer levenservaring had opgedaan. Woorden had een luikje opengezet. Iets in mij was aangewakkerd dat bevestigend werkte en dit keer raakte ik niet in disbalans.

Door Woorden kwamen Bob Dylan, Willem van Hanegem, Bruce Springsteen, Alex Roeka, Tikkie Terug Jaap, Donald Duck, Lambik en Joop Zoetemelk bijeen. Ze belegden een vergadering waar unaniem werd besloten: het wordt tijd dat ie een boek schrijft.

 

 

Donderdag 5 november 2020, 13.39

Mijn naam is Roel Kyvelos en ik breek even in. Ik weet dat dit Marco’s dagboek is, maar zoals velen van jullie misschien hebben kunnen lezen in zijn beschrijving van onze reünie – die overigens op vele punten aardig kloppen – ben ik degene die hij zo aanprijst vanwege de het filmpje (trailert) en aangezien ik de dingen niet doe zoals hij die deed en doet waag ik gewoon een poging. Ik weet zeker dat ik niet zo kan schrijven zoals hij en wellicht haalt dit zijn dagboek niet, maar dat deert niet. Ik heb van hem geleerd dat je dingen niet doet voor het resultaat, maar voor het doen. Dus bij deze, doe ik het.

Ik heb de afgelopen weken intensief met hem samen mogen werken, eerst een aantal weken geleden bij het opnemen van al het materiaal voor de filmpjes die jullie vanaf morgen iedere vrijdag kunnen zien, maar vooral ook dagelijks via app, mail en telefoon. Marco is redelijk ‘on the case’ en het voordeel daarvan is bergen interactie, het nadeel is het lege gevoel als het stopt. Ik baal dan ook dat ik vandaag niet bij hem ben, want we zouden voor het eerst samen achter de knoppen gaan zitten (lees: monteren). Maar ik voel me niet lekker, en ik ga zijn hele familie niet in gevaar brengen, mocht ik besmet zijn…bla bla.

Enfin, ik ken (bijna) niemand zoals Marco. Ik heb 2 grote bepalende vriendschappen gekend in mijn leven, De ene is Marco die mijn jeugd heeft gevormd, en de tweede is Anoniem. Hij probeert mijn huidige bestaan in goede banen te leiden. Beiden zijn op dezelfde dag jarig en beiden hebben ‘verantwoordelijkheidsgevoel’ getatoeëerd op hun ziel en zaligheid. Ik weet wel wat zij bedoelen, maar geen idee hoe dat te interpreteren. Wat ik wel merk, is de pijn die erbij kan komen kijken om dit gegeven heel serieus te nemen. En ik hou niet van pijn. Ik hou van lachen.

Ik heb het geprobeerd. Ik heb mijn hele jeugd Marco proberen te kopiëren. Vanaf de eerste dag van de ‘grote school’ toen hij met accentueerstiften begon te werken om zijn keurige schriftjes van rubrieken te voorzien tot zijn perfect op schaal gemaakte kaartjes van de diverse landen en continenten. Inclusief kleurcoderingen en legenda’s. Ik deed alles perfect na, alhoewel ik soms niet de betekenis van sommige acties begreep. Zo weet ik dat hij me leerde arceren (het zetten van evenwijdig lopende streepjes in een vak). Ik deed dit braaf na om een bepaald land te arceren. Ik meen Denemarken. Toen de leraar vlak daarna vroeg of iemand iets over het land Denemarken kon vertellen stak ik trots mijn hand op. ‘Meneer, Denemarken is gearceerd’ riep ik triomfantelijk. Ik werd uitgelachen en ik weet dit moment nog precies. Ik weet waar ik zat en hoor het gelach nu weer. 

Marco leerde me Bruce Springsteen (en ik weet dat ik daar niet de enige in ben), dat je een hele coole oudere broer kan hebben, dat je een hele knappe zus met knappe vriendinnen kan hebben, dat racefietsen niet voor iedereen is weggelegd, dat overstappen naar een andere voetbalvereniging (de zijne) een koud kunstje is, dat Jokerman van Bob Dylan je tot in lengte van dagen terug kan brengen naar een treinreisje zuidwaarts en dat bij hem vertoeven je een heel speciaal gevoel gaf.

Wat hij me nooit leerde is het gemak waarmee hij contact legde. Vooral met de meisjes op de middelbare school. Hij deed het gewoon. Dat moet ingebakken of aangeboren zijn. Zal wel door zijn grote broer en zus komen, want ik heb nog steeds geen idee. Dat ging zo gemakkelijk, zo vloeiend. Zag ik ‘m weer fietsen naast Mascha babbelend en lachend. En zij babbelede en lachte even hard terug. ‘Madderfakker’ (of een variant ervan) dacht ik, hoe doet ie dat?!

Misschien heeft ie ’t van zijn moeder geleerd. Marco heeft me naar Voetbalclub Overmaas gelokt en zijn moeder heeft me daar gehouden. Bij ieder toernooi had zij voldoende gesmeerde broodjes en drankjes bij zich om ook mij de broodnodige energie te verschaffen tussen de wedstrijden door. Iedere keer opnieuw, overal en altijd. Ook als ik bij hen thuiskwam werd ik met alle egards ontvangen. Met zijn vader mocht ik altijd meerijden. Op een dag had hij een nieuwe auto gekocht. Marco was blij en ik ook voor hen. Hij was supernieuw. Wij hadden geen supernieuwe auto. Marco’s vader had een echte baan en mijn vader….ja….iets met schimmige barretjes volgens Marco. Ik zag het meer als avontuurlijke donkere plekken met zwoele muziek waar ’s avonds de lekkerste lichtgele dunne patatjes met mayo op een groot rond bord op me lagen te wachten. Altijd spannend.

En toen, in 2013 kwam ik bij ‘m thuis en leerde ik zijn meiden kennen. Alle 3. Weer die warmte en interesse en gastvrijheid van een gezin zoals een gezin hoort te zijn. Ik zeg t ook tegen iedereen altijd. Ongelooflijk hoe die dat weer doet. Nu denk ik dat het met zijn geboortedag te maken heeft. Die andere vriend doet het precies zo.

En dan nu jaren later heeft ie een boek geschreven. En wat voor 1. Ik weet nog dat ik een paar maanden geleden bij ‘m thuis was, omdat hij iets wilde bespreken. Nog voordat hij van wal stak zei ik: ’weet je nog jaren geleden, toen had jij dat idee van die sleutelmaker, waarom gaan we daar geen filmpjes van maken. Jij schrijft steeds een kort verhaal en ik maak er een kort filmpje van…’. Hij hield de boot af, totdat ik dus een 2 uur later de titel van het boek hoorde. Ik kon het niet geloven. Te bizar. En dus mocht, nee moest ik het natuurlijk lezen in voorbereiding van de filmpjes die ik mocht maken ter visualisatie van het boek. En die we dus vandaag wilden afronden.

En nu lig ik hier half ziek in bed te typen. Met schuldgevoel.

Marco is een bescheiden jongen wat betreft zijn talent. Ik heb het boek gelezen en ik ben lyrisch, ik heb vaak geprobeerd boeken te lezen, maar weinig kan mij verrassen. ‘De Sleutelmaker’ is next level. Ik zal hier geen lofzang houden want dan haakt dit stukje het dagboek helemaal niet, maar laat ik het zo duiden (dit woord gebruik ik normaal nooit, maar omdat ik voorzichtig moet zijn, springt ie ineens op het scherm): Als ik het verhaal niet van het verlichte scherm van een MacbookPro had hoeven lezen, had ik het lachend in 1 ruk opgeslokt.

Maar dit is niet mijn punt. Ik heb een flauw vermoeden dat wat ik 3 alinea’s hierboven gesteld heb, namelijk dat hij ‘verantwoordelijk’ is voor het gezin der gezinnen meer op het conto van Anita en zelfs de kinderen mag komen te staan. Dit weten jullie misschien al jaren, maar voor mij is dit nieuw. Ik heb voor de afsluitende film van deze reeks – die op 16 december vertoond zal worden – namelijk een ‘ronde-tafel gesprek’ opgenomen met de dames en Jeremy en daar werd me duidelijk dat Marco gewoon de ‘luckiest madderfakker on the planet’ is. Twee keer de jackpot! Ik hoop dat die info de eindfilm haalt, want Marco is – zoals eerder gemeld –  ‘on the case’.

Tot slot ben ik jaloers op jullie allen. Jullie mogen De Sleutelmaker straks voor het eerst lezen. En dat uit een echt boek. Doe het rustig, voor je het weet is het afgelopen. Net als het leven zelf (urghh). Er is echter 1 groot verschil, net als in het echte leven gebeurd er in het boek zo ontzettend veel en zijn er zoveel wendingen in plot en emoties, dat je het na afloop nog een keer wilt meemaken. En met zijn boek kan dat. En daar verheug ik me op. Uit een echt boek.

P.S.  Sorry voor de belabberde zinsconstructies en andere fouten. Ik kijk niet graag terug. Mocht Marco dit redigeren, dan des te beter en lezen jullie dit laatste niet, mocht het helemaal nergens geplaatst worden, even goede vrienden en heb ik het geschreven omdat ik het wilde schrijven en ik van die gozer houd!

 

 

Zomer 2013

In 2012 werd kanker geconstateerd bij Lex. Een operatie mislukte, de schets die de oncoloog had gemaakt om de locatie van de tumor te duiden deed Lex en mij eerder denken aan een olijke erectie dan aan een gezwel dat een vroegtijdig einde van zijn leven inluidde. Zelfs onder de meest deplorabele omstandigheden bleef Lex pap lusten van baldadigheid en, eerlijk is eerlijk, dat gold (en geldt) ook voor mij.

Hij was ongeneselijk ziek verklaard.

Ik had sinds augustus 1989 voor en met hem gewerkt en was achtereenvolgens zijn manusje van alles, zijn rechterhand, zijn linkerhand, zijn manusje van alles, zijn geweten, zijn vervelende neefje, zijn manusje van alles, zijn vriend, zijn compagnon, zijn reddingsboei en zijn manusje van alles, maar door alle fases heen bleef ik toch vooral zijn zoon. En zo noemde hij mij ook.

Met Alex, die Lex sinds de receptie van september 2011 ook zeer graag mocht, schreven we Lied voor Lex, een lied dat Lex nog bij leven kon zien en horen.

 

 

Om mijn verdriet, woede en onmacht richting te geven besloot ik in het voorjaar van 2013 twee dingen te doen die, met de wetenschap van vandaag, levensbepalend (of in slechter Nederlands “levensrichtingbepalend”) bleken te zijn geweest:

Ik besloot ten eerste om deel te nemen aan Alpe d’HuZes en ten tweede begon ik als een bezetene verhalen te schrijven. Over mijn campagne, over het leven van Lex en mij en over het onvermijdbare verval. Ik noemde dit fenomeen fietsschrijven of schrijffietsen. Vlak voor de start van Alpe d’HuZes stuurde Lex mij een brief per e-mail die mij zeer ontroerde. De bikkelharde baas uit 1989 was in juni 2013 een milde vader geworden die trots op mij was en niet alleen vanwege mijn verdiensten voor de zaak. Hij was ook trots op de verhalen die ik schreef en verwoordde dat op de manier waarop hij leefde, met het hart op de tong:

 

 

Ik was niet actief op social media (Lex had me niet bepaald enthousiast gemaakt, hij werd de ene na de andere Formule 1 fangroep op Facebook uitgepleurd wegens onwelvoeglijk taalgebruik, vooral gebezigd jegens Ferrari en Michael Schumacher in het bijzonder), maar ik deelde mijn verhalen per email in een groep die allengs groter werd. Een van die verhalen was het verhaal Spookrijder.

Lex kwam op het idee om de verhalen in boekvorm te laten bundelen. En zo ontstond het boek Spookrijder dat zijn en mijn bijbel werd. Iedereen die een donatie had gedaan ten bate van mijn Alpe d’HuZes campagne kreeg een boek, Lex bekostigde alles. Mijn kameraad Hennie tekende voor de exclusieve en zeer smaakvolle vormgeving.

Dertien dagen vóór Lex’ overlijden fietste ik van Rotterdam naar Eindhoven om hem het eerste exemplaar te overhandigen. Nadien heb ik dertien dagen lang verhalen uit Spookrijder voorgelezen, omdat hij te vermoeid was om zelf te lezen. Bovendien, zo zou Anita mij later zeggen, zou Lex mijn stem graag hebben gehoord. Ik zat aan de rand van zijn bed (“zitte gai naar mene lull te kieke?”) en las voor, ik tilde hem naar het toilet (“zitte gai naar mene lull te kieke?”) en las voor.

 

Op 25 juli 2013 overleed hij op 58 jarige leeftijd en namen we afscheid van de meest kleurrijke man die ik kende.

Na de begrafenisplechtigheid kon ik mijn donateurs namens Lex een boek overhandigen, maar het voelde nog niet af. Het klopte niet. Zijn dood moest immers nog worden verwerkt: zowel in mijn hoofd als in mijn boek.

En dus schreef ik extra hoofdstukken voor een soort tweede druk van het boek: minutieus en ultragedetailleerd beschreef ik hoe Lex de laatste sacramenten had gekregen van de illustere Pater Herman (hoe wij Lex in de fauteuil hesen), hoe wij Lex na zijn dood aankleedden in zijn allerbeste pak en hoe ik mij de pleuris schrok toen plotseling zijn telefoon (“JAAAAA HIJ LEEFT NOG!”, de welbekende carnavalskraker van het Bossche duo No Nonsens, de kraker die tevens zijn levensspreuk zou worden) afging, mijn speech die ik in de kerk naast zijn kist voordroeg en onze persoonlijke afscheidsceremonie een maand later op de top van Mont Ventoux waar wij een fles champagne ontkurkten terwijl wij uit volle en betraande borst “JAAAAA HIJ LEEFT NOG!” zongen.

 

 

Lex was er niet meer, ik moest alleen verder.

Ik had mijzelf voorgenomen om nooit en te nimmer meer deel te nemen aan Alpe d’HuZes. Een volstrekt idiote belofte natuurlijk, alsof kanker ná het overlijden van Lex niet langer bestond.

Bovendien gebeurde er in het verloop van 2013 nog iets merkwaardigs: enkele emailvolgers vonden het jammer dat ik geen verhalen meer schreef. Dit streelde mijn ego. Mijn schrijverij had tot dusver een vaste fan-schare van drie: Anita, mijn moeder en de derde was inwisselbaar (degene die ik had geloot voor mijn sinterklaasgedicht).

Het was wederom Hennie die mij hielp bij de totstandkoming van het blog Spookrijden.nu. Op 9 november 2013 werd het blog officieel gelanceerd met het verhaal Eikel en Juliette over het overlijden van Lou Reed, gevolgd door het verhaal De Muur, over de beklimming van de Muur van Geraardsbergen aan de zijde van Alex Roeka.

Hennie spoorde mij ook aan om mij op social media te gaan begeven. Anders had het niet veel zin, zo zei hij, al dat geschrijf van mij en al dat ge-ontwerp van hem. En aldus geschiedde. Hennie opende een account op Facebook en Twitter voor me, de deuren naar een nieuw volslagen onbekend publiek stonden plotseling wagenwijd open.

Spookrijden.nu begon in november 2013 met acht volgers.

 

 

Maandag 16 november 2020 (21:10u)

Vanaf 2013 tot en met vandaag schreef ik dik 600 verhalen en gedichten voor Spookrijden.nu. Jaarlijks mag ik 75 tot 80 duizend views verwelkomen en ieder jaar staat de teller, net als bij ieder verhaal, op 0.

Vanaf het begin in november 2013 is er nooit sprake geweest van een vooropgezet plan. Het was een richtingloos samenspel tussen het hart, het hoofd en de schrijfhand.

In den beginne was het vooral lol trappen, soms tegen schenen. Het korreltje zout werd herkend en overwegend gewaardeerd door een groeiend aantal lezers; slechts een enkeling nam mijn plagerijtjes te serieus, te letterlijk ook. De knipoog raakte soms uit het oog.

Rond die tijd, we schrijven 2013, 2014 ontstond al het idee van De Sleutelmaker. Ik kan me niet meer herinneren hoe, wanneer of waarom. Het idee wás er ineens en had zich ergens in mijn hersenpan genesteld.

In de kern zie ik mijzelf niet als schrijver, maar meer als een verhalenverteller, of beter gezegd een verhalenverzamelaar, waarbij ik steeds een onverklaarbare drang voel om die verhalen vervolgens met derden te delen. Dat laatste is cruciaal in het schrijfproces. Verklaren kan ik het nogmaals niet, het is zelfs een joekel van een paradox: enerzijds vind ik niet dat mijn schrijverij er überhaupt toe doet, anderzijds ervaar ik de constante drang om mijn verhalen te delen. Karakterologisch helpt het dat ik nauwelijks gêne ken en dat ik totaal geen (werkelijk nul) pretenties heb: als iets niets is, blijft het niets niets en dat is een geruststellend idee.

Mijn schrijverij zie ik eigenlijk als entertainment… ik wil mensen entertainen, niets meer en niets minder.

Ze heb ik met het schrijven van De Sleutelmaker slechts één ambitie gehad: ik wilde een ouderwetse pageturner schrijven. Een boek dat de lezer -hopelijk- niet kan of wil wegleggen. Een boek dat een grote glimlach op het gezicht van lezers tovert. De lezer hoeft De Sleutelmaker niet perse goed of slecht te vinden. Als het maar ráákt.

De raak-factor dus.

Maar zo simpel is het ook weer niet. Je mag namelijk nooit in de Marco Borsato-val trappen: raken om het raken, of zoals punkers schoppen om het schoppen. Nee. Met voorbedachten rade emoties opwekken is ten strengste verboden. Voor mij moe(s)t ieder verhaal en ieder gedicht zijn gecreëerd in de hoop dat het de lezer raakt.

Slotconclusie: schrijven is vooral hopen te raken.

Dinsdag 17 november 2020 (20:23u)

Essentieel in mijn ontwikkeling als auteur is mijn racefiets geweest.

In 2015 kwam ik al schrijffietsend en fietsschrijvend via-via in contact met een groep fietsende Rotterdamse ondernemers.

‘Ga mee, da’s leuk voor je’, zei Anita toen ik voor een fietsreis was uitgenodigd, ‘dan ben je niet zo alleen.’

Dat klopte wel en niet. Het klonk zieliger dan het feitelijk was. Ja ik was altijd alleen, maar het was tot 2015 een zelfverkozen fiets-eenzaamheid. Fietsen bleek voor mij de enige manier om niet na te denken, en zodra ik met anderen ging fietsen moest ik precies dát voorrecht vaarwel zeggen. Toch was ik niet bestand tegen het advies van Anita, immers Women Will Rule The World, en zo ging ik in 2015 mee op fietsreis naar de Stelvio. Dit betekende onbewust een enorme boost voor mijn schrijfcarrière.

Vóór aanvang van de reis schreef ik een verhaal waarin ik de Stelvio vergeleek met een vrouw die bestegen wilde worden. Ná de fietstrip schreef ik het verhaal Stilfserjoch. Bijna 5.000 lezers bleken te hebben gelezen hoe 100 Rotterdamse ondernemers de Stelvio op ondubbelzinnig dubbelzinnige wijze hadden genomen.

Van het een kwam het ander.

Ik schreef de levensverhalen van de min of meer vergeten wielerhelden Louis de Koning (dik 7.000 views) en Arthur Farenhout (4.500 hits).

En er was meer.

Ik schreef een nerveus verslag over het gevoel van een Feyenoordfan vóór Feyenoord-Ajax (dé wedstrijd waar een jaar 364 dagen lang om draait). Het was een wanhopige open brief aan de Feyenoordselectie die zelfs het radioverslag van Jan Dirk Stouten op Radio Rijnmond vlak voor aanvang haalde (“… dames en heren de wedstrijd staat op punt van beginnen… en er gonst in dit prachtige stadion een één of ander emotioneel blog rond van een fan die….). Helaas is de teller onder dit blog in een update ooit op 0 komen te staan, maar ik herinner mij dat het verhaal meer dan 10.000 hits haalde. Een aantal dat me deed duizelen.

Nu gaat het natuurlijk niet om het aantal hits. Het hele leven schijnt om getallen te draaien en de schrijverij verschafte mij juist het perfecte alibi om me aan de macht van de getallen te onttrekken.

Toch haal ik ze hierbij aan om de context te duiden: mijn schrijfstijl sprak blijkbaar aan. Ik raakte een snaar bij mensen die niet tot mijn familie of mijn beste vrienden hoorden. Ik snapte er geen reet van, maar het wás zo, want de cijfers logen niet. Ik ráákte schijnbaar “een” publiek. (Vorige week appte ik nog met Mary hierover. Kort gezegd vroeg zij zich af wie mijn publiek c.q. doelgroep eigenlijk was. Op zich zeer redelijke vragen waarop ik de antwoorden echter schuldig moe(s)t blijven. Ik heb geen idee, en da’s dan weer een fijn idee).

Ondertussen schreef ik me een ongeluk, vluchtend voor de bierkaai, de windmolens, de aantallen en de hokjes.

Mijn voetbal- en wieler-gerelateerde sportverhalen bleken totaal onverwacht, onbedoeld, onbewust een katalysator te zijn.

Door toedoen van (haar inmiddels echtgenoot) Lars kreeg ik zelfs de kans om de vaste blogger te worden van profwielrenster Chantal Blaak. Dit betekende schrijven in de Champions League voor een gediplomeerd boerenlul van Zuid, zoals ik mijzelf het liefst noem. Ik schreef de verhalen vanuit het perspectief van een bewonderaar. In 2017 bereikte haar carrière een hoogtepunt door zowel Nederlands kampioen als Wereldkampioen (lees tweeluik Bergen Goud) te worden.
De talloze openhartige gesprekken met Chantal vergrootten mijn respect voor haar. En het ging verder: in gesprekken refereerde ik talloze keren aan Chantal als rolmodel voor doorzettingsvermogen, taaiheid en opofferingsgezindheid.

 

Bellen met Joop

 

2017 was sowieso een bijzonder (sport)jaar: Feyenoord, de nagel aan mijn doodkist, de club waar ik gruwelijk veel van houd, de Patti Smith onder de voetbalclubs, de lelijkste vrouw die je het meest kan begeren, werd voor het eerst sinds 18 jaar weer kampioen van Nederland. Het Dagboek Kampioenskoorts kon rekenen op duizenden views en niet alleen omdat ik in die zenuwslopende periode mijn baard liet staan (waarvan ik fotoreportages maakte en waarover ik uitgebreid schreef). Toen Dirk Kuijt in de kampioenswedstrijd drie keer met scherp schoot hing mijn baard zowat op mijn enkels en danste ik de sirtaki in de Hofpleinfontein. Ik kan me niet herinneren ooit zo intens blij te zijn geweest.

Hoogtepunt van die kampioensperiode was evenwel mijn ontmoeting met Willem van Hanegem, vier dagen na het binnenhalen van het landskampioenschap. Ik was een baard armer en droom rijker. Ik ben Frank Vijg en Jan Dirk Stouten nog altijd dankbaar voor die ontmoeting.

Naast Willem van Hanegem heb ik van jongs af aan een andere held gehad die ik tot op de dag van vandaag adoreer: Joop Zoetemelk.

Een jaar later, we schrijven 2018, mocht ik Joop voor het eerst in levenden lijve ontmoeten aan de voet van de Mont Ventoux. Nu zijn we twee jaar verder, heb ik aan zijn zijde de koppelkoers van de Ronde van Abbenbroek gereden, ben ík bij hèm en is híj bij míj thuis geweest, appte ik op zijn verzoek met Tourdirecteur Christian Prudhomme (dat Joop met het vliegtuig naar Pau zou reizen) en had ik hem vorige week nog aan de bel naar aanleiding van zijn onfortuinlijke valpartij.

Ik moest onderhand zelf ook stilletjes aan gaan toegeven dat het contact met deze inspirerende mensen direct of indirect tot stand was gekomen door toedoen van mijn schrijverij. Mijn vulpen had deuren geopend die anders gesloten zouden zijn gebleven. En ik? Ik stond erbij en keek ernaar. Als een toeschouwer van mijn eigen leven dat ik als stripverhaal ervaar.

Maar de entertainment, het vermaak, het lol trappen, het dagdromen, het kattenkwaad uithalen is slechts één kant van het verhaal. De andere kant van het verhaal had een serieuzere inslag. Letterlijk, want ik was ook een fietsschrijvende en schrijffietsende Alpe d’HuZesser.

En De Sleutelmaker zat onverminderd in mijn hoofd…

 

 

Alpe d’HuZes en de Stichting Rotterdam Fund Racers (2013-2020)

De betrokkenheid met het KWF bleef, ook na het overlijden van Lex.

Ik bleef mij inspannen om geld in te zamelen. Campagne voerde ik al fietsschrijvend en schrijffietsend door patiënten, ex-patiënten en nabestaanden te interviewen en door onze voorbereidingen te beschrijven.

In september 2015 kwam ik, zoals in een vorige post beschreven, in contact met een nieuwe groep fietsvrinden. In juni van dat jaar nam ik nog als een one man band deel aan Alpe d’HuZes, maar het jaar daarop was er geen houden meer aan. Ik sloot mij in 2016 aan bij de oorspronkelijk door Rabobank geïnitieerde Alpe d’HuZes ploeg die een jaar later, we schrijven 2017, resulteerde in de Stichting Rotterdam Fund Racers van wie de bestuursleden inmiddels goede (fiets)vrienden van mij waren geworden, te weten Ruud Maaskant (Jordex Shipping), Lars van den Broek (36 Cycling), Mark van Son (Aafje), Thomas Wortelboer (Rabobank) en Norbert de Boer (Fundament Advies).

Het bestuur vroeg mij niet alleen als fietsende deelnemer toe te treden tot de Stichting Rotterdam Fund Racers, tevens vroeg men mij of ik verhalen wilde (blijven) schrijven ten behoeve van de Stichting en last but not least werd ik verrast met het eervolle verzoek of ik, naast de toenmalige wereldkampioene Chantal Blaak, ambassadeur van de Stichting wilde worden.

In 2021 hoop ik voor de achtste keer deel te mogen nemen aan Alpe d’HuZes. In de voorgaande zeven edities heb ik veel geld mogen ophalen ten bate van het KWF. In de levensverhalen die ik mag schrijven geef ik kanker letterlijk en figuurlijk een gezicht. Ik wil iedereen die direct of indirect met die ziekte te maken heeft een smoel en een podium geven, om ze uít de koude statistieken en tabellen te tillen. In hun persoonlijke verhalen is het leed, het verdriet en de angst tot op het bot voelbaar.

Ik ben nu tientallen gesprekken en interviews verder en al die gesprekken hebben mij niet alleen persoonlijk aangegrepen, ze zorgden ook stuk voor stuk voor de noodzakelijke brandstof en inspiratie om door te gaan met campagne voeren. Ik kan geen specifieke verhalen noemen, omdat alle verhalen mij even dierbaar zijn. Ze hakten er allemaal evenveel in.

Een speciaal verhaal kreeg mij echter weldegelijk op de knieën.

Tot het voorjaar van 2018 was het niet eerder voorgekomen dat Anita mij huilend achter het toetsenbord aantrof. Ik was steeds sterk gebleven, totdat ik het verhaal van het vlindermeisje Lianne Werner mocht optekenen uit de monden van haar ouders Fraukje en René en haar zus Elleke. Toen ik het moment van haar overlijden letterlijk uittikte, knapte er iets. Mijn reddeloze en radeloze ik dreigde het gevecht niet langer aan te kunnen. Daarna gaf ik mijzelf een schop onder mijn reet en beloofde juist nog harder te trainen en nog dieper te schrijven. Niet eerder bleek mijn slogan Niets Doen Is Geen Optie (in plaats van Opgeven Is Geen Optie; met die lulkoek moet je aankomen als je oog in oog staat met een terminale patiënt) méér van toepassing dan de ochtend dat ik opstond. Ik liet een slapeloze nacht achter me, maar wist me gesterkt door de levenskracht en vitaliteit van de Werners. Wie was ik dan wel? Ik had geen recht op verdriet en besloot het gevecht met de duivel eigenhandig aan te gaan. Met als wapens mijn racefiets en mijn vulpen.

In het levensverhaal van de familie Werner verwerkte ik een fabel waarin een aapje (dat Lianne troost bood als zij een zware behandeling moest ondergaan) ervan droomt om vlinder te zijn (Lianne was gek op vlinders). Een jaar later, we schrijven 2019, werd ik verrast met het nieuws van Fraukje en René dat deze fabel onder de titel Aapje Papillon als kinder(voor)leesboek gepubliceerd zou gaan worden. De uitreiking zou plaatsvinden op 6 april 2019, de dag waarop Lianne 30 jaar had moeten worden. Uiteraard ging de opbrengst naar het KWF.

 

-klik op een afbeelding voor een vergroting-

 

 

Artikel Telegraaf van 09-03-2019

 

Live in de radio uitzending van Bert Kranenbarg (Radio 5)

 

Mijn eerste officiële publicatie was daarmee een feit, de aanleiding ervan lag vanzelfsprekend als een steen in mijn maag. Er was geen sprake van een echte viering, ondanks het extra geschenk dat tot mij kwam: een eígen Aapje Papillon, gekleed in een Spookrijderspakje. Ik liet mij in Bocht 6 (Lianne werd geboren op 6 april en stierf op dertienjarige leeftijd op 6 augustus) vereeuwigen met Aapje Papillon, beklom de Alpe met Liannes Aapje op mijn stuur en wist de Alpe d’Huez voor het eerst zes keer te beklimmen, niet in de laatste plaats vanwege het overlijden van mijn vader zeven dagen eerder.

Het contact met de familie Werner is sindsdien hecht geweest. Het respect dat ik voor hen heb kan ik niet in woorden uitdrukken en dat is slecht nieuws voor iemand die zich in dronken buien schrijver durft te noemen.

Uit alle ervaringen, uit alle verhalen, uit alle interviews, uit alle contacten rondom Alpe d’HuZes en de Rotterdam Fund Racers zijn fantastische vriendschappen ontstaan die beduidend verder gaan dan enkel het beklimmen van een berg. De onderlinge verbondenheid is gebaseerd op een diep geworteld wederzijds respect. Bij de Rotterdam Fund Racers is geen plaats voor mensen die zo nodig iets op hun bucket list willen afvinken. Geen Bokito’s, geen wedstrijdje ver-plassen, geen records, geen snelste, geen langzaamste. Hand In Hand Vastberaden. Het geeft mijn bestaan meer inhoud en zingeving dat ik dit (schrijf)werk mág doen en het blijft een prachtig eervol gevoel als het vertrouwen in de gesprekken wordt terugbetaald in prachtige donaties. Uiteindelijk zullen wij de strijd winnen en zal kanker niet langer een dodelijke ziekte zijn. Ieder jaar weer probeer ik díe overtuiging op papier te zetten. Wie niet gelooft, valt af.

Ieder jaar trekken wij naar de Alpe en ieder jaar mag ik al onze ervaringen optekenen in een Alpe d’HuZes jaarboek dat voorzien wordt van foto’s die veelal gemaakt zijn door mijn dochters. Deelname aan Alpe d’HuZes vormt ieder jaar een hoogte- en dieptepunt van ons leven. Het schrijven, het mógen schrijven, van deze rauwe, eerlijke en altijd aangrijpende verhalen vervult mij met trots en eer en het maakt mij tot een rijkere schrijver. Dit dagboek Jongensdroom zou geen reet waard zijn als ik het niet zou vernoemen.

Oh ja. Aapje Papillon werd uitgegeven door Adoremi Uitgeverij. Van Mary van Duuren. Op 18 juni 2020 stuurde ik om 10:01u een appje naar René Werner. Of hij misschien het emailadres had van Mary…

 

 

Woensdag 2 december 2020 (18:07u)

Veertien dagen.

Veertien dagen zijn we verwijderd van de lancering van mijn debuutroman De Sleutelmaker die door de uitgeverij, en door mijzelf in donkere wandelgangen, in de synopsis is getypeerd als een tragikomedie. Ik ben eens gaan zoeken naar wat een tragikomedie nu eigenlijk is.

Wat blijkt?

Van Dale kent het woord tragikomedie niet eens en het Letterkundig Lexicon voor de Neerlandistiek schrijft:

De tragikomedie is een dramatische genre dat elementen bevat van zowel de tragedie als de komedie (blijspel), maar in de literaire theorie is het nooit gelukt het genre enigszins duidelijk af te scheiden van met name de tragedie omdat een van de belangrijkste kenmerken van de tragikomedie, de gelukkige afloop (exitus felix), ook wel voorkomt bij als tragedie aangeduide stukken.

Een geruststellend idee dat mijn verhaal, mijn tragikomedie dus, als genre niet te kaderen blijkt. Mijn boek bevat vanaf pagina één komische elementen, variërend van blijspel tot klucht, maar in dat komische element zit ook direct de tragedie. Om over de exitus felix van De Sleutelmaker nog maar te zwijgen. Je kan met recht spreken van een tragikomedie.

De enige recensie buiten mijn eerstegraads familie die ik tot dusver heb mogen ontvangen kwam van de volgens Mary pijnlijk eerlijke redactrice Beneden Medion. Naar aanleiding van mijn dankbrief aan haar (eigenlijk meer een spijtbetuiging, een mea culpa, een schuldbekentenis, omdat ik aanvankelijk weigerde haar redactie “het is mijn boek!” te lezen) schreef zij mij terug:

Nogmaals, met het lezen van het verhaal groeide mijn interesse in de afloop (ja, ik heb halverwege toch stiekem het laatste hoofdstuk gelezen, ik moest weten hoe het afliep) en heb ik me er meerdere malen over verwonderd hoe je het karakter van de hoofdpersoon hebt laten ontwikkelen.  

Nadat ik deze recensie had gelezen kreeg ik de energie alsof ik drie triatlons achtereen kon volbrengen. Op dit moment heb ik het gevoel alsof ik die drie triatlons heb afgerond. Uitgeput ben ik ja.

Terug naar de recensie van de redactrice. Waarom was ik er zo blij mee? Omdat ie verder ging dan goed of slecht. De kwalificatie goed of slecht is te eng, te beschränkt, te simpel ook. Je vindt de kleur rood mooi of niet. Daar kan de kleur rood verder niet veel aan doen. Je houdt ervan of niet. Dat geldt ook voor witte wijn, bloemkool, Hendrik Ido Ambacht, sneeuw, het haar van de nieuwslezer of het bankstel van je schoonzus.

Nu hoop ik natuurlijk dat de lezers hun nieuwsgierigheid meer kunnen beteugelen dan de redactrice Beneden Medion, maar haar nieuwsgierigheid zegt iets over de spanningsboog van het boek die ik voor haar blijkbaar 251 pagina’s heb weten vast te houden. En daar ben best een beetje trots op (het komt van ver, maar het hoge woord trots is eruit, ik moet trots zijn, ik word er door de vrouwen in mijn entourage vrijwel dagelijks aan herinnerd, terwijl ik, hoe vals en inconsequent kan een vader zijn, dit juist van jongs af aan adviseerde aan mijn meiden: wees trots op jezelf, beloon jezelf, wees niet te hard voor jezelf).

Met het schrijven van dit boek ambieerde ik slechts één ding: ik wilde een pageturner schrijven. Meer niet. Een boek dat je uit wílt lezen. Zoals je een goed stripboek leest. Een roman met vaart, humor, ontroering, wat onvermijdelijke diepgang, spanning, verrassing, absurditeiten met vrij spel voor het onverwachte.
Kortom, een boek dat niet doet aan goed of slecht, net zo min als de kleur rood dat doet. Je vindt het mooi of niet. Grappig of niet. Hilarisch of niet. Absurd of niet.

Zolang het maar raakt. Zolang het maar boeit.

Het is een heel proces geweest, en bedenk hierbij dat het nooit in mij is opgekomen dat het verhaal ook ooit daadwerkelijk het levenslicht zóu zien. Mensen vroegen aan mij hoe lang ik er over heb gedaan. Ik moe(s)t het antwoord schuldig blijven. Het verhaal van de De Sleutelmaker zat al zeker een jaar of zeven, misschien acht, in mijn hoofd, maar ik was verkeerd begonnen en de herstructurering van het verhaal kostte mij enorm veel tijd. Ook de research was een boeiend onderdeel en moet feitelijk bij de schrijftijd worden geteld. Want ik nam deze roman uiterst serieus. Hoe kolderiek en absurd het verhaal ook mag overkomen, het moet wel kloppen. Feitelijk en psychologisch.

Vrijwel al mijn vrije uren spendeerde ik aan het boek. Ik kwam op ideeën tijdens de afwas, in de auto, tijdens trainingen op de fiets, van de fiets, in gesprekken met derden, en voornamelijk in bed (als ik sliep en niet sliep). Het ging maar door, het proces sleepte zichzelf voort, er zat geen rem op mijn geestdrift. Nogmaals: nooit met het idee dat het ooit echt zou worden uitgegeven.

Iedere nieuwe pagina was wit en daagde me uit, zoals de hoofdpersonen mij na verloop van tijd begonnen uit te dagen: waar gaan we heen? Wat laat je met ons gebeuren? Gaan we hier linksaf of rechtsaf?

Ik schreef, schreef en schreef. Ik las. Ik herlas. Ik herschreef. Ik werd ’s nachts wakker en schreef. Ik werd ’s nachts wakker en schreef niet, maar dacht na. Als een schaker. Als X hier rechtsaf slaat, wat zijn dan de gevolgen? En wat als Y hier gewoon niets doet? Soms raakte in paniek. Wat als de muze mij in de steek laat?

De hoofdpersonen lieten mij niet meer los.

Je ziet wel eens van die interviews met acteurs of schrijvers op televisie waarin ze spreken over een hoofdpersoon op een manier alsof hij/zij echt zou bestaan. Het kwam op mij nogal pompeus, dikdoenerig en pretentieus over. Mijn nuchtere vader maakte gehak van fictie. Hij heeft in heel zijn leven waarschijnlijk niet één roman gelezen. De liefde voor taal kwam overduidelijk van mijn moeder (terwijl juist mijn vader bekend stond om zijn ijzersterke Sinterklaasgedichten).

Maar nu, zo vlak voor het verschijnen van mijn debuutroman betrap ik mijzelf op precies dezelfde gevoelens. Sterker nog, ik ben gaan houden van de hoofdpersonen op een manier waarop je van de kleur rood kunt houden. Die ervaring was en is compleet nieuw voor me. Hoe kan je je in hemelsnaam betrokken voelen bij personen die alleen maar bestaan omdat ze aan jouw brein zijn ontsproten?

Als schrijver mag ik slechts hopen dat de lezer de beweegredenen van de hoofdperso(o)n(en) heeft willen (en daarna kunnen) volgen of niet. En precies die hoop heeft Beneden Medion zo fraai omschreven in haar brief die ze als volgt afsloot:

(…) het was zó leuk om mee te gaan in de fantasie van de schrijver, dat je het verhaal gewoon wílt geloven.

Neem bij het lezen van mijn boek de tip van hoofdpersoon Olivier van Meegeren in deze gerust létterlijk en, nu we toch bezig zijn, eigenlijk ook bij het leiden van je leven: je moet alles kunnen geloven om te kunnen fantaseren.

 

 

Woensdag 16 december 2020 – De Sleutelmaker ziet het Levenslicht

Vanaf vandaag mag je er zijn
Mijn kindje lief
zo teder
& zacht
jij kleine hersenbreker
jij lepe braker van de nacht

Betreed de wereld
zonder kousenvoeten
want die staan je niet
maar spring subiet
met zevenmijlslaarzen
over zeven sloten tegelijk
& reken jezelf
nooit & te nimmer
rijk
wees hoffelijk waar het kan & moet
want wie goed doet
goed ontmoet
maar schop ook tegen schenen
sta op eigen benen
&
sta op achillespezen
& begroet ieder welwillend gezicht
met jouw verspreidende
levenslicht

Wees bescheiden & grotesk
Wees onbehouwen & absurd
Heb moed, lef & leef onbevreesd
Al het overbodige
Overboord gepleurd
Wees barmhartig & onwerkelijk
Wees eenvoudig & opmerkelijk
Kraak hersens, onbezonnen
Speel met vuur, jij zelfverzonnen
bijeengeraapte flauwekul
jij heerlijk stuk dapper onbenul
Wees belachelijk, wees flauw, sta op tenen
gekke bekken trek, belletje trek,
& neem dan de benen
recht je rug,
bouw een brug
naar heen
& nooit meer terug
Leef niet zuinig maar royaal
& verspreid je verhaal
Wees zinnig krankzinnig,
zinvol, zinloos, betekenisloos, pretentieloos
Maar laat ze lachen, vooral toch lachen
& wees niet down
maar wees die clown
& doe je kunstje
doe alsof, sta op je kop, jongleer,
Met poep & pies grap
Ken geen schaamte, wees bedacht
op roddel & achterklap
wees grof, lief, gevaarlijk
& laat ze lachen
ongeremd & onbedaarlijk
Open deuren,
omzeil pech
laat je opsluiten
in duizend harten
& gooi pas dán
de sleutel weg
& tover die toverlach
op het droeve leesgezicht
met jouw prachtig krachtige
levenslicht

Nee ik ben niet trots op mijzelf
(Nee zelfs verre van)
Maar wel ben ik het op jou
Jij, mijn alles, die ik als mijn kind beschouw
mijn vrucht, mijn product
jij wit vel vol uitgangswegen
jij volmaakte onschuld,
uitkomst van wikken & wegen
Trots ben ik op je durf,
op je wagen
Trots op je dubbele lagen
Trots op je zijn,
trots op je lijn
Trots op jouw inzicht
op jouw eeuwig schijnend
levenslicht

&
Dat je toch vooral
serieus genomen wordt
maar toch vooral níet
serieus genomen wordt

Dus ga nu maar
& waak voor gladde wegen
& voor mensen
met te lange tenen
& al word je weggebonjourd
laten we afspreken
dat je mensen op zijn minst ontroert
Ga & tover de glimlachende lach
garandeer er minimaal één per dag
Ga nu & beledig
Ga nu & verteder
& kruip maar gauw
bij de lezer in bed
& zorg voor vertroostend
& onbekommerde
lezerspret
Laat je pakken in koffer, rugzak, reistas
ontspoor, bekoor & verras
vervreemd & ontheemd
Ga & ga vreemd
Ga & vertel
jouw dwaas trieste verhaal
op het voorportaal
van het eeuwige leven
Ga & laat de mensen lachen
laat de mensen peinzen
& laat de mensen in afgrijzen
grijnzen
ontroer
beroer
wees een boer
sla raak
& wees zacht
(tegelijk)
helend
strelend
& verzacht
onverwacht
(ja vooral dat,
wees onverwacht)
misschien verstikkend
maar nooit konten likkend
& laat ze toch nog één bladzijde lezen
voor het slapengaan
Houd ze wakker, bij de les, nog even
(Nog één
& dan nog één & nog één)
want op één been
kan een lezer niet leven

de echte nachtbraker
waakt
bij de Sleutelmaker

iedere pagina van jou
was werken aan een verdicht gedicht
al mijn hoop & twijfels
zijn in jou gedicht
& aan de lezer gericht:
jij,
mijn allerliefste
levenslicht

 

 

(Open deze link voor het autonome gedicht)

 

Woensdag 23 december 2020 (15:51u)

‘Ik verbind graag’, zei Rob.

Ik was het met hem eens, ik bedoel wie verbindt er nu níet graag, maar verbinden in de stad van geen woorden maar daden ten tijde van een lockdown valt niet altijd mee. Verbinden vereist immers actie en juist dat voorrecht is ons ontnomen. Een stel Wuhanezen bestelden een goede twaalf maanden geleden vleermuis als hoofdgerecht, de wereld betaalde de rekening.

In Wuhan hebben ze nog nooit van geen woorden maar daden gehoord, laat staan van Café De Ouwehoer. Misschien dat Katendrecht hun voorvaderen iets zegt. Wie weet hoeveel Wuhanezen verwekt zijn in een van de afwerkkamertjes van de ouwe hoeren rondom het Deliplein.

God mag het weten.

Het zijn gedachten die door mijn hoofd spelen als fotograaf Dennis ons op de gevoelige plaat vastlegt. Ons zijn Wiland, eigenaar van Café De Ouwehoer, Rob, initiatiefnemer van deze spontane en compleet onverwachte fotoshoot, en ik zei de gek, zijnde gek.

‘Wiland heeft het moeilijk. Kroeg tijdelijk dicht, onzekere toekomst. Maar die blijft maar lachen die gozer’, had Rob aan de telefoon gezegd, ‘en ik vind het leuk om dat boekje van te jou een beetje te promoten. Joke leest je verhalen graag.’

Rob is ook organisator van de fameuze prominentenkoers van de Ronde van Oostvoorne. Het Rotterdamse wielerwereldje is klein, hecht en zit boordevol humor. Als Rob smakelijk vertelt hoe hij voor zijn vriend Jules Deelder een fles gin achter de coulissen wegmoffelde (“alleen onder die voorwaarde was hij bereid het startschot te geven hahaha”), maant fotograaf Dennis ons naar het regenachtige buiten.

En inderdaad. Wiland lacht. Ondanks alles.

Jij krijgt die lach niet van mijn gezicht, zong Wilands provinciegenoot John de Bever in vervlogen tijden toen Wuhanezen nog onbekommerd een portie gestoofde vleermuizen konden verorberen terwijl wij, 8.585 km westwaarts, in Café De Ouwehoer op Katendrecht op de muziek van Link Wray meedeinden nadat Maarten ons op de fiets voorging over ’s heeren Voorne-Puttense fietspaden.

Rob zag dat het goed was. Ook toen hij en Wiland destijds halverwege terugkeerden. Kramp, heette het. Ik noem zoiets gewoon dorst.

‘Ja, overhandig het boek maar Marco!’, glimlachte Dennis vanachter zijn camera. Hij gaf een teken met zijn duim. Een duim doet wonderen deze dagen vol middelvingers.

Niet kapot te krijgen deze mensen.

‘Waar gaat De Sleutelmaker eigenlijk over?’, had Rob me gevraagd in de wandelgangen van De Ouwehoer.

Het antwoord staat in 254 pagina’s beschreven. Laat dat mijn bijdrage zijn aan de verbinding van 2020 en verder. Die tussen lezer en schrijver.

 

Fotografie Dennis van Wijk van Fulltime Travels in Café de Ouwehoer.


Klik hier voor het autonome verhaal Verbinding in De Ouwehoer.

 

***

 

Der Schlüsselmacher

-Spookreflexie d.d. 11 mei 2021-

 

Vroeger keken wij op zaterdag altijd naar Duits voetbal.

Maar eerst kwam de Tagesschau. Die duurde altijd heel lang. Daarna kwam Die Sendung mit der Maus. Die duurde ook lang. Daarna kwam Duits voetbal en hoopten we standaard dat Bayern München verloor. Karl-Heinz Rummenigge speelde voor Bayern. Zijn haar zat altijd goed. Toen al.

Duitse films keken wij nooit. We draaiden nooit Duitse muziek. En we gingen niet naar Duitsland op vakantie.

Met Overmaas hadden we wel een voetbaltoernooi in Duitsland. In Schwetzingen. Daar werden we compleet weggetikt door super gedisciplineerde Duitse leeftijdsgenoten. We vroegen ons af ze wel lol hadden. Dat vroegen zij zich over ons ook af, nadat ze ons met een nulletje of vijf hadden afgedroogd.

In de jaren nadien werd ik fan van wielrenner Jan Ullrich in wiens gevechten met de geneugten des levens ik mijn alter ego weerspiegeld zag. Mijn eerste auto was een twaalf jaar oude Opel Kadett die tijdens de allereerste autorit op de Brienenoord stil viel. Op de Duitse TV keken we zaterdag ‘s nachts Rockpalast waar in de Grugahalle in Essen vlammende optredens plaatsvonden van Mink DeVille, Steve van Zandt en de volstrekt onbekende Lee Clayton.

Op zakelijk vlak moest ik schoorvoetend toegeven dat op Duitse klanten een stuk blinder gevaren kon worden dan op klandizie uit moederland Frankrijk, om over mijn fascinatie voor Friedrich Nietzsche (“Wer nicht lügen kann, weiß nicht, was Wahrheit ist”) maar te zwijgen. Pure vrijheid ervoer ik toen ik eenmaal flitspaalloos over de Duitse Autobahn had gescheurd.

Kortom, ik wist me nooit goed raad met het fenomeen Duitsland.

Afgelopen zaterdag ontving ik een postpakket. Der Schlüsselmacher stond in sierlijke letters op de oranjekaft. Übersetzt von Lore Arnold. Tot mijn stomme verbazing betrof het een volledig in het Duits vertaald manuscript van mijn debuutroman De Sleutelmaker.

Ich muss alles glauben können um fantasieren zu können luidde de ondertitel. Ik kon het amper geloven, de vertaling in het Duits had zelfs míjn fantasie overtroffen.

 

 

Klik hier voor de autonomie versie van de Spookreflexie Der Schlüsselmacher

 

 

-